jaar lang, met de ijzers aan de beenen. De zucht, om naar huis te keeren, dreef mij andermaal tot eene poging om te ontvlugten. Ditmaal gelukte mij zulks, in vereeniging met verscheidene mijner ongeluksgenooten. Daar echter de vlugt te land ondernomen geworden was, zagen wij ons, op den derden dag van onze reis, door de inboorlingen overvallen, die ons van onze levensmiddelen en kleederen beroofden. Hoezeer wij nu wel inzagen, dat wij onzen ondergang te gemoet gingen, besloten wij niettemin, uit vrees voor de zweep en de boeijen, onzen weg voort te zetten. Naakt, tot levensonderhoud niets dan boombladeren en eenige weinige mosselen hebbende, zwierven wij door de Blaauwe Bergen, en bereikten eindelijk, na zestig dagen ronddolens, den omtrek van Port-Philip, aan den zuidelijken uithoek van Nieuw-Holland. Door inboorlingen gevangen, werden wij naar de stad gebragt, aldaar, zoo naakt als wij waren, aan het bestuur der bergwerken bij de Kolenrivier geleverd, en door hetzelve, in het hol van een kolenschip, naar Sidney teruggezonden. Hier erlangden wij van mededoogende zielen eenige kleedingstukken. De over ons uitgesproken geeselstraf werd ons, op verklaring der geneeskundigen, dat zij, in onzen toenmaligen toestand, ons leven in gevaar zou brengen, kwijtgescholden; maar naar Port-Macquarrie moesten wij terug. Door het gedurig mislukken mijner ondernemingen niet afgeschrikt, en door mijn toenemend heimwee, als ook door het verschrikkelijke van mijnen toestand gedreven, beproefde ik ten derden male, wederom met eenige anderen, te ontsnappen; wij hadden ons daartoe van eene kleine boot meester gemaakt. Zonder levensmiddelen, gedwongen onze hemden tot zeilen te gebruiken, dobberden wij negen dagen lang op genade van wind en water rond, tot dat honger ons dwong te Hobarttown, op van Diemensland, binnen te loopen.
Natuurlijk werden wij hier gevat, en al wederom naar Macquarrie gezonden. Uit deze kolonie werden wij, als verzwaring onzer straf, naar Big-Island, de plaats, waar men de gevaarlijkste booswichten bewaart, henengevoerd. Het verblijf op dit eiland is zoo verschrikkelijk, dat de daartoe veroordeelden niet zelden moorden begaan, eeniglijk om van daar weg, voor de criminele regtbank te Sidney te geraken, en ten minste, gedurende de overvaart, nog eenige dagen op eene dragelijke wijs te leven. In weerwil der moeijelijkheid om van