vangen, hen te dwingen voor de maatschappij hunner veroveraars te werken, en hen dus letterlijk als slaven te behandelen. De slavenhalende mieren zijn, zoover tot nog toe mijne waarnemingen gestrekt hebben, bleekrood van kleur; de slaven daarentegen, even als de mishandelde inboorlingen van Afrika, pikzwart. De tijd van het slavenvangen duurt ongeveer tien weken, en begint nooit vóór dat de mannelijke en vrouwelijke mieren op het punt zijn om uit hunnen poppentoestand te treden, waardoor dus de wreedaardige volkroovers de voortplanting van het geslacht niet verhinderen. Ook schijnt zulks het doel van dit instinct; want waren de slavenmieren eeniglijk tot de slavernij geschapen, waartoe zij bestemd schijnen, zoo zou dit van zelf moeten ophouden, wanneer hunne nesten aangegrepen wierden, eer de gevleugelde myriaden afgetrokken waren, of op het punt stonden om af te trekken, ten einde den pligt der voortplanting op nieuw te vervullen. Zoodra de roode mieren zich op eenen rooftogt begeven willen, zenden zij verspieders uit, om een oord op te zoeken, waar een Negerstam zich neêrgezet heeft; hebben deze spionnen zulks ontdekt, dan keeren zij terug en brengen rapport. Kort daarna rukt het heirleger der roode mieren uit, met eene voorhoede aan de spits, die gedurig afwisselt; want zij, uit welke deze voorwacht bestaat, loopen slechts een weinig vooruit, houden vervolgens halt, laten het hoofdkorps voorbij en sluiten zich aan de achterhoede aan. Anderen hebben middelerwijl hunne plaats ingenomen. De voorhoede bestaat hoogstens uit acht of tien mieren. Is het leger in de nabijheid der Negerkolonie aangekomen, zoo verstrooit het zich, rent heen en weder door gras en struiken, en jaagt in het rond, even alsof het wel de bewustheid had, dat het gezochte voorwerp niet meer ver af was, maar het evenwel niet regt wist te vinden. Hebben zij eindelijk de legerplaats der zwarten ontdekt, zoo ijlen de voorsten onstuimig ten aanval.
De wachthoudende Negers verzetten zich; er wordt gevochten, en niet zelden bekoopen deze eerste aanvallers het met den dood. Snel bereikt de krijgsmaar het binnenste van het nest; bij duizenden dringen de Negers naar buiten; de roode mieren van hunnen kant verzamelen zich; een woedende strijd begint, maar steeds eindigt hij met de nederlaag der Negers, die naar de binnenste ruimten hunner woning vlugten. Nu volgt de plundering. Met hunne sterke kinnebakken scheuren de