Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 296]
| |
De gekroonde vrijgeest tegenover den chhistelijken generaal.Frederik II van Pruissen zag, na den gelukkigen afloop van den zevenjarigen oorlog, altijd zeer gaarne onder zijne tafelgasten den ouden Generaal von ziethen, die hem in dien oorlog zoo menigen lauwer had helpen verwerven, en wanneer er geene vorstelijke personen tegenwoordig waren, moest de wakkere krijgsman altijd naast hem zitten. Eens dat de Koning hem op Goeden Vrijdag ook bij zich ter maaltijd liet noodigen, verontschuldigde de Generaal zich, verklarende, dat hij niet verschijnen kon, omdat hij op dien Christelijken feestdag steeds gewoon was het H. Avondmaal te gebruiken, en dan gaarne in dezelfde aandachtige stemming wenschte te blijven. - Toen hij den eerstvolgenden keer weder te Sans-Souci aan den koninklijken disch verscheen, en het gesprek weldra weder, als naar gewoonte, een' levendigen, vrolijken gang genomen had, rigtte de Koning schertsend het woord tot zijnen ouden buurman, die een regtzinnig oud Lutheraan was, zeggende: ‘Nu, ziethen, hoe is u het Avondmaal op Goeden Vrijdag bekomen? Hebt gij het waarachtige ligchaam en het waarachtige bloed goed kunnen verteren?’ Een luid, schamper gelach weêrgalmde onder de gasten. De oude ziethen, daarentegen, schudde afkeurend het grijze hoofd, stond op, en, nadat hij diep voor den Koning gebogen had, rigtte hij, met eene luide, vaste stem, de volgende woorden tot hem: ‘Uwe Majesteit weet, dat ik in den oorlog geen gevaar vrees, en waar het te pas kwam, bereidvaardig mijn leven voor u en het vaderland gewaagd heb. Dezelfde gezindheid bezielt mij nog heden, en zoo het nut doet en gij het beveelt, leg ik mijn' grijzen kop gewillig voor uwe voeten. Doch er leeft Een boven ons, die is meer dan gij en ik, meer dan alle menschen; het is de Heiland en Verlosser der wereld, die voor u gestorven is en ons allen met zijn bloed duur gekocht heeft. Dezen Heiland laat ik niet aantasten en bespotten; want op Hem berust mijn geloof, mijn troost en mijne hoop in leven en in sterven. Door de kracht van dit geloof heeft uw dapper leger moedig gestreden en den zege behaald; ondermijnt uwe Majesteit dit geloof, dan ondermijnt zij daardoor tevens het heil van den Staat. Dat is eene onfeilbare waarheid. Houd het mij ten goede!’ - De Koning was | |
[pagina 297]
| |
door deze aanspraak zigtbaar getroffen. Hij stond op, reikte den wakkeren Christelijken Generaal de regterhand, legde de linker op zijnen schouder, en zeide aangedaan: ‘Gelukkige ziethen! Mogt ik er ook in kunnen berusten! Ik heb alle achting voor uw geloof. Houd er u bij; het gebeurde zal niet weder plaats hebben.’Ga naar voetnoot(*) |
|