wij ons ernstiger gestemd, zonder ons de oorzaak daarvan duidelijk bewust te zijn. Bij den voor Godsdienst vatbaren mensch klimt deze ernst tot een' zoeten weemoed op, die hem hemelwaarts voert; bij den twijfelaar is het eene leegte, die, wanneer zij lang bleef aanhouden, hem in wanhoop storten zou. - In de schemering moet men onder palmboomen wandelen, om regt te ondervinden, hoe de ziel, onder daartoe gunstige omstandigheden, hare vlugt ten hemel nemen kan. Men treedt voort tusschen hoog opstijgende zuilen, want zoodanig vertoonen zich de stammen der palmboomen, terwijl verre boven ons de meestal twaalf voet lange en twee voet breede bladeren elkander met de punten aanraken en stoute Gothische gewelven vormen, door welke, bij de statig golvende beweging, welke de avondwind daaraan bijzet, de goudstralen der ondergaande zon zich breken. Wat is, vergeleken met deze wonderbare boomzalen, de schoonste tempel, al ware het ook die te Rome? - In de beeldrijke taal van het Oosten heet de palm: de boom van den arme. Zij is het in dubbele betrekking. Zijn niet armoede en treurigheid gezusters, die elkander de hand reiken en vereenigd het moeijelijk levenspad bewandelen? - Heil den arme, die zich aan den voet van eenen palmboom mag nedervlijen; hij kan vol vreugde uitroepen: ‘Nu ten minste ben ik veilig, dat ik niet van honger sterven zal!’ en heeft hij zich verzadigd, kan hij weder uitroepen: ‘Ik zal niet meer door regenvlagen overstroomd, door stormwinden geteisterd worden!’ Want de vruchten van den palmboom zullen hem voeden, zijne bladeren hem beschermen en zijne schors hem kleeding verschaffen. - De gelijkheid van den palm met het graniet is treffend; de grijze kleur van het graniet vindt men in den palm weder; de mica-deeltjes van dit gesteente worden aan den palmstengel door de daaraan zigtbare kleine vlakjes van eene mat-witte kleur, die in den zonneschijn als zilveren
loovertjes schitteren, oogbedriegend nagebootst. Ten gevolge der straalbreking, schijnen de houtaders van den boom, wanneer men dien op eenigen afstand beschouwt, in elkander te smelten, en gelijken dan de deeltjes veldspath, die zich schubvormig in het graniet voordoen, hetgeen de zinbegoocheling voltooit. - De slank en rijzig opgeschotene palmstengel vertoont geene uitpuilende oneffenheid, geene knoesterige takken, van welke men zich als steunpunten zou kunnen bedienen, om den boom te be-