| |
De policie in Londen.
Men beweert, dat in de hoofdstad van Engeland telken morgen tweemaal honderdduizend menschen ontwaken, zonder te weten, waar zij dien dag het noodige levensonderhoud zullen vinden, of waar zij den volgenden nacht zullen slapen. Moge dit getal ook wat ruim zijn genomen, men gevoelt toch, wat er gevorderd moet worden, om orde en veiligheid te handhaven bij zulk eene menigte, van alle vaste middelen van bestaan verstoken; en onbelangrijk is het niet, na te gaan, op welke wijze dit gewigtige doel wordt bereikt. De policie-inrigtingen van deze wereldstad verdienen indedaad groote opmerkzaamheid. Londen heeft ze te danken aan den tegenwoordigen eersten Minister, Sir robert peel. Gedurende zijn vroeger ministerie heeft hij ze ingevoerd, en zij bestaan nu sedert 1829. De voorgeslagene maatregelen vonden in den aanvang vrij grooten tegenstand. De vroegere policie was wel zoo boven alle beschrijving slecht, dat niemand het durfde wagen, haar te prijzen, om het vermoeden niet op zich te laden, dat hij daarbij voordeel had. Maar een als soldaten gekleed, gewapend en georganiseerd corps behaagde velen evenmin. De drukpers verklaarde er zich vrij algemeen tegen. Men sprak van de bedreigde volksvrijheid, van despotismus, dat in het klein aanving, maar verder en verder zou doordringen, en men vermaande het volk tot tegenstand, zoolang men de handen nog vrij had. Het ontbrak niet aan volksvergaderingen, waarin veel gesproken en besloten werd,
| |
| |
aan bedillers, die elke daad der policie hekelden, aan openlijken wederstand. De afschaffing der sabels, waarmede de nieuwe beambten in plaats van met stokken gewapend werden, was niet het eenige, wat de zoogenaamde volksstem eischte. Men wilde de geheele hervorming der policie als eene tijdelijke proefneming beschouwd hebben, die later zou worden teruggenomen of behouden. De zaak is nu beproefd, en door allen als voortreffelijk erkend, en het geschreeuw, dat er zich tegen verhief, is verstomd. Al had Sir robert peel geene andere verdienste, dan deze nieuwe inrigting der policie, zij alleen geeft hem aanspraak op de burgerkroon. Twintig of dertig jaren lang had men de noodzakelijkheid eener geheele hervorming gevoeld, maar niemand had daaraan de hand geslagen. Elken dag werden er, tegen personen en eigendommen, misdaden gepleegd, die onontdekt bleven, en de vechtpartijen tusschen de jonge losbollen en de meestal oude en zwakke Charlies, gelijk men de toenmalige policiedienaars noemde, waren aan de orde van den nacht. Viel een misdadiger in handen van de wacht, hij behoefde slechts, gelijk het heette, het goed met hen te maken, en voor eenen losprijs van eenige schellingen liet men hem ongestoord eenen anderen Charlie de lantaren aan stuk slaan of een pak slagen toedienen. De eigenaars der huizen van ontucht kochten zich door een regelmatig weekloon vrij; en hoe hadden de dienaars der justitie ook, zonder dat, van hunne karige bezolding van twaalf schellingen in de week kunnen leven? Buitendien ontbrak het ook aan alle gemeenschappelijke zamenwerking. Het geheele policiewezen bestond uit eene massa van onvereenigde deelen. Ieder kerspel had zijne eigene policie. De opzigters in het eene lagen overhoop met die van het andere, de dienaars van het eene hielpen die van het andere mishandelen. Er was geen schijn van eenheid en volstrekt geene verantwoordelijkheid. Misbruiken van de
grofste soort kwamen door het onderzoek van de daartoe benoemde commissie uit het lagerhuis aan het licht. Wie bestolen was, trad door tusschenkomst van eenen policiedienaar met den dief in onderhandeling, voor hoeveel deze hem zijn' eigendom weder wilde teruggeven, en het bleek, dat in den tijd van twee jaren zestien bestolen bankiers aan de dieven twaalfduizend pond sterling hadden betaald. De onderhandelaars gingen natuurlijk niet met ledige handen henen, en lieten
| |
| |
zich hunne moeite door beide partijen betalen. Bij één geval, waarbij het eene zaak van bijna twintigduizend pond betrof, ontvingen de dieven drieduizend, en de policiedienaar achthonderd pond. Zoo bestond er tusschen de dieven en de policie eene geregelde verbindtenis, en het is bespottelijk, de bijzonderheden te lezen, die de commissie in haar rapport heeft opgenomen. Dit alles heeft de hervorming van peel met wortel en tak uitgeroeid, en sedert de policie geen voordeel meer van de dieven heeft, wordt er ook veel minder gestolen. De dievenbroederschappen van vorigen tijd behooren reeds onder de antiquiteiten; er wordt nu niet meer op den grooten voet van vroegere dagen gestolen en ingebroken; het dievenhandwerk wordt slechts in het klein gedreven; waar men vroeger van benden van twintig tot dertig hoorde, daar spreekt men nu slechts van twee of drie. De eigenlijke romantiek des diefstals is voorbij; en in vergelijking met de heldendaden der vroegere spitsboeven, is het doen en laten der tegenwoordige ellendig prulwerk. Tot op de invoering van de nieuwe policie-inrigting rekende men dertigduizend menschen, die zich hier met stelen geneerden; tegenwoordig moet het getal naauwelijks vijfduizend bedragen. Tot op 1829 was het gemiddelde bedrag van het gestolene jaarlijks twintigduizend pond sterling; in de laatste tien jaren is het tot op een derde verminderd. Daar nu in dezen tijd Londen noch armer noch kleiner, en de zedelijkheid over het algemeen ook wel niet beter geworden is - waaraan kan men anders deze zoo gunstige verandering toeschrijven, dan aan het systeem van peel? En wat de nachtelijke vechtpartijen aanbelangt, zij hebben opgehouden, sedert de jonge heertjes het onderspit moesten delven.
De policiemagt, die oorspronkelijk voor Londen, met uitsluiting van de City, op 3314 manschappen was berekend, bedraagt tegenwoordig 3575 personen, namelijk 17 distriktsopzieners, 69 inspecteurs, 324 serjanten en 3165 gemeenen. Het geheel staat onder twee bevelhebbers, ieder met een jaarlijksch inkomen van 800 pond. De bezolding van eenen distriktsopziener bedraagt 200, die van eenen inspecteur 100, die van eenen serjant 58 pond. De gemeene ontvangt wekelijks 19 schellingen en 's jaars twee volledige uniformen. Van de geheele uitgave, omstreeks 240,000 pond, draagt de schatkist 60,000 pond, het overige wordt door de kerspelen, door middel van eenen aanslag over de huizen, opge- | |
| |
bragt. De stad is in 17 distrikten verdeeld, en in ieder derzelve is wel het getal der aldaar gestationeerde manschappen, maar niet de omvang van het distrikt gelijk. Bij het laatstgenoemde moest niet alleen de localiteit, maar ook de hoedanigheid der bewoners in aanmerking worden genomen. leder distrikt wordt gesplitst in acht sectiën, en iedere sectie in acht ronden. De grenzen der sectiën zijn naauwkeurig bepaald, en elke heeft een eigen nommer. Ook heeft ieder distrikt zijnen eigen' naam en wordt daarenboven door letters onderscheiden. Zooveel mogelijk in het middelpunt van elk staat het wachthuis. De manschap eener sectie woont zoo digt mogelijk bijeen, en de acht sectiën vormen eene compagnie, die uit zestien rotten bestaat, ieder van negen man met eenen serjant. Vier zulke rotten hebben eenen inspecteur, en de geheele compagnie eenen distriktsopziener. Op de kraag van ieder gemeene is zoowel de letter van zijn distrikt, als zijn nommer tweemalen geborduurd. A is het distrikt Whitehall, B Westminster, C St. James, D Marylebone, E Holborne, F Coventgarden, G Finsbury, H
Whitechapel, K Stepney, L Lambeth, M Southwark, N Islington, P Camberwell, R Greenwich, S Hampstead, T Kensington, V Wandsworth. Ik kan bij eigene ondervinding verzekeren, dat het voor vreemden zijne nuttigheid heeft, deze teekens te kennen. In ieder distrikt zijn altijd vier rotten, die elkander op militaire wijze aflossen, en twee inspecteurs in werkelijke dienst. Een der laatsten gaat dag en nacht zijn distrikt door, terwijl de ander in het wachthuis blijft, om gevangenen aan te nemen en verlangde hulp te verleenen. Om de twee uren rapporteren de serjanten, wat, of dat er niets is voorgevallen. Als de tijd van aflossing daar is, komen de vier rotten bijeen, en worden door den inspecteur opgelezen en gemonsterd. Blijkt het, dat er een ontbreekt, een glas te veel heeft gedronken, of op eenige andere wijze in zijne dienst nalatig is geweest, dan geeft de inspecteur daarvan berigt aan den distriktsopziener, die de zaak naar goedvinden, dat is naar gelange van haar belang, of zelf afdoet, of ter kennis van de bevelhebbers brengt, die terstond kunnen afzetten en voor hun vonnis geene gronden behoeven op te geven. Volgens de instructie moet ieder gemeene elke tien of vijftien minuten zijne ronde doen, zich ten naauwkeurigste met de plaatselijke gesteld- | |
| |
heid en met de bijzondere omstandigheden van al de bewoners bekend maken, zoodat hij van ieder alles weet.
Dat een aldus ingerigt corps, waarin niemand wordt opgenomen, die meer dan 35 jaren oud is, minder dan vijf voet acht duim lengte heeft, die niet gezond en sterk van ligchaam is, of op wien iets te zeggen valt, aan zijne bestemming kan voldoen, lijdt geen' twijfel; de uitkomst heeft ook geleerd, dat het deszelfs geenszins gemakkelijke taak uitstekend heeft volbragt. Sedert het bestaat, zijn jaarlijks door hetzelve 72,000 personen gevangen genomen, waaronder 45,000 van het mannelijke, 27,000 van het vrouwelijke geslacht. Doch meer dan dit aantal, getuigt voor de voortreffelijkheid der inrigting de vermindering der diefstallen en de veiligheid der straten. Vóór dat ik nog een paar voorvallen verhaal, die voor eenigen tijd het publiek stof tot praten gaven, wil ik nog met een enkel woord over de City spreken, die, gelijk ik reeds zeide, hare eigene policie heeft. Deze staat uitsluitend onder opzigt en bestuur van den hoogsten municipaalraad, de zoogenaamde Aldermen, en wordt in eene dag- en nachtpolicie verdeeld. Tot de eerste behooren een hoofdopzigter, drie inspecteurs, tien serjanten en 96 gemeenen. De nachtpolicie telt in dezelfde evenredigheid 453 personen, en de gezamentlijke onkosten bedragen bijna 44,000 pond. Wie nu weet, dat het getal inwoners der City naauwelijks het achttiende deel uitmaakt van de bevolking van Londen, die behoeft deze som slechts te plaatsen naast die van 240,000 pond, om te zien, welke inrigting het minste geld kost. Ongelukkigerwijze zijn het de kosten niet alleen, waarin de City van de slechtste partij is. De policie is daar beter, dan vroeger, maar zij moet verre onderdoen voor die van het overige gedeelte van Londen. De reden daarvan is spoedig gevonden. Bij de keuze gaat het in den regel naar gunst; elders is dat eene uitzondering. Als een Alderman, of zijne vrouw, vader, moeder, zoon,
dochter, neef of vriend op algemeene kosten wenschen te verzorgen, dan wordt er om eenen post bij de policie gebedeld, en daar ieder Alderman zoo doet, zijn ook alle malkander daartoe behulpzaam. Het is dus eene inrigting voor oude bedienden, hetzelfde, wat vroeger sommige Duitsche hofschouwburgen voor afgeleefde tooneelspelers waren, een middel om verzorgd te zijn; en daartoe is noch een schouwburg noch eene policie - inrigting bestemd. Het
| |
| |
ontbreekt de policie van de City daarenboven aan militaire orde; zij doet dienst, gelijk eene goede burgerwacht, terwijl aan de andere zijde van Templebar strenge krijgstucht heerscht. Dienvolgens was het verlangen van Lord russell, om beide inrigtingen tot één te maken, waartoe zeker de City alleen eene hervorming zou ondergaan, ongetwijfeld in het algemeen belang, en het is daarom opregt te betreuren, dat de tegenstand des bestuurs in de City zijne goede bedoeling heeft verijdeld. Die tegenstand was te verwachten. De Heeren van de City staan op hunne regten en privilegiën. In het algemeen is daartegen misschien weinig in te brengen. Het heeft zijne goede zijde, dat men zijne regten wil verdedigen, zelfs als zij, die ze ons willen ontnemen, verzekeren, dat het te onzen beste geschiedt. De mensch voelt eene soort van mistrouwen tegen opgedrongene weldaden, en dat gevoelden de Romeinsche regtsgeleerden, als zij tot grondslag namen: beneficia nemini obtrudantur; men dringe niemand weldaden op! Maar waarom doet het bestuur der City zelve niet, wat Lord russell voor hetzelve doen wilde? Waarom? Waarschijnlijk, omdat het belang, hetwelk hen terughoudt, voor hen grooter is, dan dat des algemeens.
Doch ik kom nu tot de boven bedoelde voorvallen, die tot staaltjes van de nieuwe inrigting kunnen dienen. Een jonge Lord, wiens naam ik niet noemen wil, verspilde zijn geld onder anderen ter bevrediging van de behoeften eener maitres, die, in geringen stand geboren en tot vóór korten tijd in bekrompene omstandigheden verkeerende, nu dubbel verkwistende was. Zij bewoonde een huis op een der aanzienlijkste pleinen; hare bedienden waren prachtig uitgedost, en voor haren blaauwen landauer dansten twee beeldschoone Izabellen. Ik zag haar dikwijls mijn venster voorbijrijden, en niet wetende, wie zij was, hield ik haar voor eene groote dame. Terwijl nu op zekeren dag haar rijtuig voor eenen prachtigen winkel in New-bondstreet stilhoudt, doet een policiedienaar, wat ook ik dikwijls doe, als ik geen haast heb en twee zulke prachtige paarden op hun gebit zie knabbelen, hij blijft staan, om de schoone dieren te beschouwen. Een policiedienaar mag een antwoord wachten van de bedienden, die bij het rijtuig behooren, op de vraag, aan wien het toebehoort, en toen hij dit vernomen had, wendde zijn blik zich onwillekeurig naar den winkel, waar
| |
| |
de eigenares, hem van vroeger' tijd wèl bekend, zich bevond. En hij zag haar niet alleen, maar hij hoorde ook, hoe de bediende, die haar, met een pakje in de hand, naar haren wagen geleidde, herhaaldelijk zijn leedwezen betuigde, dat eene achtergelatene banknoot valsch was, daarbij verzekerende, dat er met de betaling van de kleine rekening volstrekt geen haast was. Het spreken over de valsche banknoot wekte in de hersenen van den policiedienaar zulk eene zonderlinge gedachtenreeks, dat hij terstond een cabriolet nam, en het rijtuig van zijne oude bekende volgde. Zij reed naar huis. Den volgenden dag, omstreeks het gewone uur voor het winkelbezoek, was de policiedienaar in de buurt. De dame reed uit; hij volgde. Haar rijtuig hield stil voor eenen eleganten winkel in Ludgate-hill, en kort na haar trad de policiedienaar binnen. Zijne burgerlijke kleeding en zijne bescheidene vragen gaven den bediende geene vleugels. De dame daarentegen werd terstond bediend. Tot betaling legde zij eene banknoot van twintig pond op de tafel. De bediende vloog daarmede naar den kassier. De kassier kwam met de aanmerking, dat er tegenwoordig vele valsche banknoten in omloop waren, en dat ook deze hem verdacht voorkwam. De dame nam dat kwalijk, en de beleefde kassier - want beleefd zijn de Londensche winkelbedienden, dat moet zelfs hun ergste vijand verklaren - gaf zestien pond en eenige schellingen als overschot der rekening terug. De policiedienaar verwijderde zich met de dame. Zij reed naar Regentstreet, hij ook. Daar hernieuwde zich in eenen winkel het spel met eene banknoot van twintig pond, en de dame kreeg zonder bedenking twaalf pond terug. Nu rekende de policiedienaar zich van de juistheid zijner vermoedens overtuigd. Hij sloeg de geliefde van den Lord nog twee of drie dagen gade, verzekerde zich, dat de door haar uitgegevene banknoten valsch waren, en nam haar in hechtenis. Aan het geregtelijk onderzoek
heeft zij zich evenwel onttrokken; want een drank, die aan al het lijden dezes levens een einde maakt, heeft een einde aan haar leven gemaakt, maar in haren lessenaar moet men eene vrij groote menigte van valsche banknoten gevonden hebben, en eenige brieven, die den Lord zelven verdacht maakten, moeten dezen tot eene plotselinge reize naar het vasteland hebben bewogen.
Op eene niet minder schrandere wijze is het, vóór eenigen
| |
| |
tijd, eenen inspecteur der policie gelukt, te Salisbury negen valsche munters te ontdekken, die sedert verscheidene jaren aanmerkelijke sommen onder de menschen hebben gebragt. Kort geleden was ik zelf ooggetuige van een voorval, dat ook zeer ter gunste van de policie getuigt. Er was een man ten gevolge van eene inbraak gevat, en een dienstmeisje des huizes zwoer, dat hij de dief was; want zij had hem zien wegloopen. De man betuigde zijne onschuld, en beriep zich op de getuigenis van eenen serjant der policie, met wien hij juist op het opgegeven uur verscheidene mijlen ver van het bestogen huis had gesproken. De serjant bevestigde dit, en toen het dienstmeisje den beschuldigde van naderbij beschouwde, riep zij: ‘Och, hemel, hij is het niet; die had pokdellen, maar behalve dit gelijkt deze man hem sprekend.’ Op grond van dezen uitroep bragt de serjant nog dienzelfden dag den schuldige in hechtenis.
|
|