Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
Mengelwerk.Over de opgravingen van Pompeii, in zooverre die eene algemeene belangstelling wekken.
| |
[pagina 254]
| |
geerte naar hetgeen men niet bezit, datgeen, wat men heeft, met onverschilligheid voorbij te zien. Mijn onderwerp behoort tot de oudheidkunde, welker belangrijkheid ik u wensch aan te toonen uit de opgravingen en overblijfselen van de stad Pompeii. Niet alleen in sommige wetenschappen, maar ook in enkele kunsten, is de studie der Grieksche en Romeinsche oudheden van groot belang. En terwijl zij voor de wetenschap rijke stoffe tot overdenking en bewondering oplevert, biedt zij den kunstenaar, in de vormen der opgegravene gebouwen, beelden en gereedschappen, veelal dien smaak en die bevalligheid aan, waardoor de Ouden zoozeer hebben uitgemunt. Het laatste zal ik daarlaten, en alleen tot u spreken over de belangrijkheid eener wetenschappelijke beoefening dier oudheden. Wanneer ik op de vraag van iemand uwer, waarom deze studie voor algemeene belangstelling zoo zeer geschikt is, een kort antwoord moest geven, ik zou niet twijfelen dit te noemen: dat zij en voor het verstand zeer nuttig, en voor het hart in vele en gewigtige, diep indringende gewaarwordingen overvloedig is. Daarnaar wil ik dan ook mijn onderwerp verdeelen, en eerst zien, wat die studie voor het verstand, vervolgens, wat die voor het hart uitwerkt. Maar wat moet eene wetenschap wel opleveren, om voor ons verstand het meest nuttig te zijn? Het is eene ontegenzeggelijke waarheid, die door het spreekwoord: ‘het verstand komt niet vóór de jaren’ bevestigd wordt, dat er een naauw verband bestaat tusschen de ontwikkeling van onzen geest en die van ons ligchaam. Het zal mij dus vergund zijn, uit eene vergelijking van het laatste de opgeworpene vraag omtrent den eerstgenoemden te beantwoorden. Gelijk dan het ligchaam spijzen tot zich nemen, maar die eerst door eene langzame bewerking in versterkend voedsel veranderen moet; zoo ook moeten de onderwerpen, die het verstand zullen ontwikkelen, niet alleen de aandacht, maar ook den lust tot indenken en uitvinden opwekken. Die onderwerpen zijn het, welke het verstand door afwisseling van zaken prikkelen, door nieuwheid van | |
[pagina 255]
| |
denkbeelden versterken, door werkzame belangstelling met vuur en leven doorstroomen. En gelijk die in alle wetenschappen gevonden worden, zoo wil ik ze u thans uit die der oudheden, vooral met betrekking tot Pompeii, aantoonen. Het opdelven van eene stad, die eeuwen lang onder de diepe asch van een' brandenden berg begraven lag, moet zelfs de stoutste verwachting overtroffen hebben, en dus daaraan alleen het niet vroeger ontdekken van Pompeii worden toegeschreven. Hoe toch kan het anders verklaard worden, dat dominico fontana, bouwmeester van Paus sixtus V, in 1592 eene onderaardsche waterleiding heeft aangelegd, die, dwarsGa naar voetnoot(*) door deze stad gaande, de grondslagen der gebouwen en, onder anderen, het voorhof van den tempel van IsisGa naar voetnoot(†) doorsnijdt, zonder dat men het aanwezen eener stad erkende? Door eene toevalligheid moest eerst later het naburig Herculanum gevonden worden, om ook deze stad weder aan het licht te brengen. Een zeker Prins d'elbeuf de lorraine kwam in 1706 te Napels, aan het hoofd der keizerlijke troepen, die philippus den vijfden zouden bevechten. Aldaar, in 1713, een huwelijk met de dochter van den Prins salsa hebbende aangegaan, besloot hij, een buitenverblijf, nabij deze stad, te Portici te bouwen. Hij wilde dit met oude marmeren kunstvoortbrengselen opsieren, en kocht zeldzame stukken van een' boer, die deze bij het graven van een' put gevonden had. Daarna door aankoop zelf eigenaar van dit land geworden, deed hij er gravingen doen, die hem op nieuw marmeren kolommen en Grieksche standbeelden opleverden. De Napelsche regering, hiervan kennis gekregen hebbende, deed de werkzaamheden staken. En een weinig later besloot de Koning de door den Prins van Elbeuf begonnen opdelving met kracht te doen voortzetten. Eindelijk vond men, op | |
[pagina 256]
| |
tachtig voet diepte, den grond eener bedolvene stad, die weldra voor Herculanum erkend werd.Ga naar voetnoot(*) Nu was de aandacht gaande gemaakt, en de ontdekking van Pompeii een spoedig gevolg van die van Herculanum. Was deze laatstgenoemde van groot belang, gewigtiger zeker is de eerste te noemen. Want terwijl in Herculanum elk nieuw opgegraven gebouw van zijne belangrijke voorwerpen beroofd, en dan wegens die ontzaggelijke diepte met het puin van een volgend huis weder aangevuld wordtGa naar voetnoot(†), zoo blijft in Pompeii elk ontdekt huis voor den bezoeker zigtbaar, en stelt ons elke nieuwe ontdekking beter in staat, om ons eene oude Romeinsche stad levendig voor te stellen. De omstandigheid, dat Pompeii verder van den Vesuvius en door de neerstortende asch hoogstens twintig voet bedekt lagGa naar voetnoot(§), is hier de natuurlijke oorzaak van. En toch, M. H H.! die uitgravingen zelve bewijzen reeds hetgeen ik thans beweer, dat deze ontdekking door belangrijkheid de aandacht trekt, maar ook moeijelijkheden opwerpt, die alleen door verstandig overleg verminderd of verwonnen kunnen worden. Vroeger werd de uitgegraven aarde in manden geworpen, en door vrouwen en kinderen naar elders gevoerd. En hoewel de ontdekking alzoo traag vorderde, zoo leerde toch de ondervinding, dat die wijze belangrijke voordeelen had. Het Fransche bestuur namelijk, hier later gezag voerende, gebruikte, tot meerder' spoed, een regement sappeurs, zoodat er wel vijftienhonderd te gelijk aan de opgraving bezig waren. Maar die menschen, meer geschikt om in den oorlog vuur en verwoesting om zich te verspreiden, dan om eene uitgestorvene, half vergane stad te bewaren en aan de wereld weêr te geven, maakten er zelfs een spel van, om de overblijfsels verder te verminken; | |
[pagina 257]
| |
zoodat zij alleen tot het opdelven der muren en van het amphitheater konden gebruikt worden. Later besteedde men het werk, tegen een bepaald geld voor elken kubiek voet gronds, aan; en hoewel dit den spoed bevordert, zoo heeft het die nadeelen, dat door overhaasting de grond soms instort en brokstukken van gebouwen medesleept, terwijl de zware gang der ossen, die om dezelfde reden den grond in wagens uit de stad voeren, half ingevallene gebouwen verder doet instortenGa naar voetnoot(*). Maar beschouwen wij thans die overblijfselen zelve, en wel vooreerst de muren en straten, daarna de openbare gebouwen en bijzondere woningen. De oudste wijze van bouwen wordt de Cyclopische genoemd. Sterkte was er het eerste kenmerk van. Nog bestaan de muren der oude Grieksche steden Mycenae en Tirynthe, die op deze wijze vóór niet minder dan drieduizend jaren gebouwd zijn. En wel in dien staat worden zij aangetroffen, waarin ze vóór zestien eeuwen door pausanias, den Griekschen aardrijkskundige, gezien en beschreven zijnGa naar voetnoot(†). Volgens dezen, bestaan zij uit ongehouwen rotsblokken, waarvan het kleinste door geen paar muilezels konde bewogen worden, en die, met kleinere steenen aangevuld, vast verbonden waren. Ook om Athene zoude men, volgens een beroemd oudheidkenner, bij ijverige nasporing, nog de overblijfselen van die eerste bouworde in de muren der stad waarschijnlijk ontdekkenGa naar voetnoot(§). Eene verbetering hiervan, die de tweede bouworde uitmaakt, bestaat daarin, dat de veelzijdige rotsstukken juist aan elkander sluiten en een effen, vast geheel vormen. Een derde stijl onderscheidt zich van de beide voorgaande, doordat de steenen horizontaal op elkander geplaatst zijn, en de afscheidingen van dezelve dus ook in die rigting loopen. Deze is de Etrurische, zoo genoemd naar een der oudste en vroegst beschaafde | |
[pagina 258]
| |
volken van Italië. Ook de muren van Pompeii behooren hiertoe. Sommigen echter meenen, dat die bouwtrant door een oud Grieksch volk, de Pelasgen, naar Italië is overgebragt. En enkele letters, die, te Pompeii op de muren gevonden, welligt tot aanwijzing voor de werklieden dienen moesten, en tot de oudste vormen van het Grieksche letterschrift behooren, zouden welligt voor eenen Griekschen bouwtrant pleiten. De loop der wallen is door opgravingen bepaald. Zij omringen de stad, uitgenomen aan de west- of zeezijde, en in hunne rigting zijn, tot beter tegenweer, alle hoeken vermeden. Zij bestaan uit twee muren, waarvan de buitenste vijfentwintig, de binnenste eenige voeten meerder hoogte heeft. De tusschenruimte is aangevuld met een' aarden wal, waar de verdedigers plaats en beschutting vonden. Tusschen den buitenmuur vindt men, op afstanden, torens, de gewone verdedigingsmiddelen der oude Italiaansche steden. Uit die muren nu kan men, door opmerken, het een en ander aangaande het lot dezer in de geschiedenis bijna ongenoemde stad gissen. Het bovendeel der muren bewijst eene veel grondiger kennis van bouwkunst dan het benedengedeelte. Dit, zoowel als de torens, die ook eerst later in zwang zijn gekomen, bewijst, dat de wallen, na verwoesting, van welken aard dan ook, vernieuwd zijn. Muren en torens zijn bijna geheel in puin verkeerd. Het is onmogelijk, dat de uitbarsting van den Vesuvius, die in het jaar 79 onzer jaartelling de stad bedekte, hiervan oorzaak is geweest. Daar het nu bekend is, dat deze stad zich tegen den Romeinschen Veldheer sylla verzet heeft en met geheel Campanië ten onder gebragt is, zoo is de gissing zeer aannemelijk, dat deze den buitenmuur en de torens, die nu geheel omver liggen, om een toekomende tegenweer te beletten, heeft doen nederwerpen. In 1831 waren er zes poorten ontdekt, waarvan die naar Herculanum de voornaamste is. Op korten afstand buiten dezelve is de weg met grafteekens voorzien. De poort zelve heeft één' breeden en twee kleinere ingangen, en was zoo van binnen als buiten met deuren voorzien; | |
[pagina 259]
| |
zoodat de vijand, na verovering der voorste, uit eene breede opening van boven bestookt en van voor de binnenste deuren verjaagd konde worden. Aan dezelve was van buiten eene nis verbonden, waarin men het geraamte van een' soldaat heeft gevondenGa naar voetnoot(*). - Maar het wordt tijd, M. H H.! dat wij de poort intreden, om ook van binnen met deze stad kennis te maken. De straten zijn op dezelfde wijze geplaveid, waarop de Romeinen hunne groote wegen aanlegden, die zulk eene sterkte bezaten, dat zij nu nog ongeschonden en vlak, op sommige plaatsen der aarde, waar geen opzettelijk geweld die verwoest heeft, overig zijn. Geenszins is het dus te verwonderen, dat men thans ook in Engeland op sommige plaatsen die oude Romeinsche wijze van plaveijen gevolgd heeftGa naar voetnoot(†). Meer opzien zal het u baren, M. H H.! dat in deze stad, waar ten minste drie schouwspelen, acht tempels, ééne markt of forum, met prachtige gaanderijen omringd, publieke baden met marmer en mozaïk bevloerd en prachtig ingerigte huizen gevonden zijn, dat daar de straten naauw en bogtig waren. Maar ook hier nemen opmerking en geschiedkundig onderzoek alle zwarigheid weg. Voor rijtuigen was niet veel ruimte noodig; want de nu nog in de straten afgedrukte sporen toonen ons, dat de wielen slechts vier voet wegs in breedte besloegen. Daarenboven heeft men slechts twee stallen in Pompeii tot nog toe gevonden, die meer voor muildieren of ezels, dan voor paarden geschikt schijnen. Voegt men hierbij, dat op afstanden midden in de straten hoogere steenen gesteld waren, om den voetganger bij vochtig weder het oversteken gemakkelijk te maken, iets dat voor rijtuigen hindernis gaf, zoo krijgt de gissing, dat in deze stad weinig gereden werd, veel waarschijnlijkheidGa naar voetnoot(§). Maar, wat belangrijker is, de ondervinding had de Romeinen geleerd, dat, in hun land ten minste, enge straten | |
[pagina 260]
| |
voor de gezondheid beter waren, dan de meer ruime en regte. En hunne vaderstad Rome is hier het duidelijkst bewijs van. Deze stad was, zoo als bekend is, door de Galliërs oudtijds ingenomen en verwoest. Om de burgers later tot wederopbouw aan te moedigen, stond de Senaat ieder toe, om te bouwen naar eigene keuze van plaats en plan. Zoo werden de wegen eng en bogtig. De nakomelingschap klaagde daarover, blind voor dien wijzen maatregel van den Senaat, zonder welken Rome nooit weder opgebouwd zoude zijn. Onder Keizer nero verbrandde de stad weder, en deze herbouwde die geregeld, met ruime en regte straten. Maar een geschiedschrijver van die dagen, tacitusGa naar voetnoot(*), meldt reeds, dat de gezondheid in de stad er door geleden had; en nu nog zijn in Rome die wijken, welke eene middeleeuwsche afkomst door hare geringe ruimte bewijzen, veel gezonder van ligging, dan de, in latere dagen gebouwde, ruimere gedeeltenGa naar voetnoot(†). Onder de openbare plaatsen in Pompeii verdient wel vooreerst het Forum onze aandacht. Daar toch vond de Romein zijne meeste dagelijksche bezigheden, hetzij hij met handelszaken, dan met staatkundige of regterlijke aangelegenheden zich moest onledig houden. En het berigt, dat julius caesar, alleen voor het aanleggen van den grond voor een nieuw Forum, acht millioen guldens, naar onze berekening, besteeddeGa naar voetnoot(§), kan ons een denkbeeld geven van het belang, dat men in zoo iets stelde. Het Forum van Pompeii biedt den beschouwer eene langwerpig vierkante vlakte aan, omringd door kolommen en de bouwvallen van tempels, triomfbogen en andere gebouwen, welker bestemming alleen bij gissing te bepalen is. De opeenhooping van roode steenen, ontdaan van hunne marmeren bekleedsels, de bruine en gele tinten, waarmede zij vroeger gekleurd waren, en het witte stuuk, dat nog aan de vervallene muren der gebouwen gehecht is, met | |
[pagina 261]
| |
de voetstukken, waarop eens de standbeelden van verdienstelijke burgers stonden, zijn de eenige overblijfselen van vroegeren luister en schoonheid. Hetzelve is van drie zijden door prachtige zuilengangen ingesloten, en de aan den ingang gevondene overblijfselen van ijzeren deuren bewijzen, dat het Forum bij nacht gesloten was. De vierde zijde wordt begrensd door een' tempel van jupiter, volgens sommigen, terwijl anderen het voor een raadhuis houden. De vier binnenzijden zijn met kolommen voorzien, die van lava gemaakt en bedekt zijn met fijn marmer. De wanden zijn met helder roode en zwarte verwen beschilderd. Geruit marmer, met mozaïk omgeven, bedekt den grond, waarop de overblijfselen van een groot standbeeld zijn ontdekt. Dat een naburig gebouw voor gevangenis diende, blijkt ontegenzeggelijk uit de geraamten van twee menschen, die daar, in de algemeene ontsteltenis, door de verwoesting der stad te weeg gebragt, vergeten en omgekomen zijn. De boeijen heeft men nog aan hunne beenderen gevonden en bewaard. Een daaraan grenzend gebouw acht men eene bewaarplaats voor graan geweest te zijn; hetgeen daaruit alleen waarschijnlijk wordt, dat men bij hetzelve de openbare maten voor wijn, olie en koren gevonden heeft, die welligt voor het Romeinsche stelsel van maten gewigtig kunnen zijn. Ter linkerzijde van den tempel van jupiter vindt men het Pantheon, waaraan zeven winkels, waarschijnlijk van geldwisselaars, verbonden zijn, en waarin schilderijen gevonden worden, welker schoonheid bijzondere aandacht verdient. Een weinig verder een kleine tempel met een altaar, waarop een Romein, dien sommigen, wegens de gelijkenis, voor cicero houden, offerende wordt voorgesteld. Onder de verdere gebouwen van het Forum, een tempel van mercurius, en een van venus. Een geregtshof wil ik eindelijk nog noemen, zijnde een gebouw met kolommen, dat, volgens het opschrift, op eigene kosten, door zekere eumachia gesticht is, en, bij eene lengte van 130 voet, 65 in de breedte had. In een gedeelte | |
[pagina 262]
| |
van hetzelve vindt men tafeltjes van lava, bedekt met marmer, en hieruit is ook de gissing gemaakt, dat deze afdeeling voor de makers van kleedingstukken in Pompeii bestemd was, die, uit dankbaarheid, het standbeeld voor eumachia zouden opgerigt hebben, dat daar gevonden is. De binnenmuren zijn sterk met geel en rood afgezet, en van buiten heeft men op dezelve een eenvoudig maar duidelijk bewijs voor de weelde dezer stad gevonden, in een opschrift namelijk, waarbij al de goudsmeden den aedilis, of stedelijken bestuurder, c. cuspius pansa, tot gunst en bescherming inroepenGa naar voetnoot(*). Maar wenden wij ons tot de overblijfselen der publieke baden. Tot het jaar 1824 waren er geene baden gevonden. Dit was bevreemdend, omdat men ook in de huizen nog geene bijzondere inrigtingen daarvoor ontdekt had, en uit een in 1749 gevonden opschrift hun aanwezen zeker was. Vooral moest dit in eene oudtijds door Romeinen bewoonde stad bevreemden, die zoo zeer aan die inrigtingen gehecht waren, dat de baden, door Keizer diocletianus gebouwd, wel voor 18,000 personen te gelijk plaats haddenGa naar voetnoot(†). Toen echter vond men nabij het Forum eene rij van publieke baden, uitstekend ingerigt, prachtig met mozaïk en marmer versierd, en die eene ruimte van 100 vierkante voeten beslaanGa naar voetnoot(§). Dat zulk eene ontdekking veel licht verspreiden moet over de beschrijving, die ons door de Ouden van de baden is nagelaten, zal ieder uwer in het oog vallen. Maar iets wilde ik toch aanmerken, dat men namelijk hier een raam gevonden heeft, terwijl de stukken glas onder de bouwvallen lagen, hetgeen de onderstelling nog meer bevestigt, dat de glazen ramen bij de Ouden in gebruik waren. Deze stad schijnt hier het eerste bewijs van opgeleverd te hebben, in een huis, dat, er mede voorzien zijnde, 15 dagen werd opgegraven nadat een werk in folio in het licht was verschenen, waarin | |
[pagina 263]
| |
men gepoogd had zoodanig gebruik van glas bij de Ouden te wederleggenGa naar voetnoot(*). Tusschen de baden en het Forum vindt men den tempel der Fortuin, die bijzonder de aandacht verdient, omdat in dezelve balansen en schalen gevonden zijn, en op eene der balansen gelezen wordt, dat deze onder de Keizers vespasianus en titus op het kapitool zijn goedgekeurdGa naar voetnoot(†), hetgeen in dit opzigt eene navolgenswaardige naauwkeurigheid bij de Romeinen aantoont. Men vond hier nog het geraamte van een' inwoner, die waarschijnlijk om 16 geldstukken, eene kleine zilveren pan en plaatje in zijn huis was gebleven, terwijl de straat reeds half met vulkanische stoffen gevuld wasGa naar voetnoot(§). Ik zoude u nog door de theaters en het amphitheater kunnen voeren, waar de Romeinen al die spelen gaven, waaraan zij zoozeer verslaafd waren, en waarvan het laatste vooral zoo belangrijk is, omdat het van alle, die uit de oudheid overig zijn, tot de minst vervallene behoort; maar de tijd gebiedt ons, de wandeling te bekorten, en eindelijk met de huizen en begraafplaatsen nader kennis te maken. Het is voor de oudheidkunde eene gelukkige omstandigheid, dat de gebouwen van Pompeii van kleinen omvang en niet hoog opgetrokken zijn, zoodat zij hij de verwoestende aardbeving veel minder geleden hebben, dan anders het geval zoude zijnGa naar voetnoot(※). En hoe belangrijk die overblijfselen voor de juiste kennis eener Romeinsche woning zijn, blijkt uit de uitdrukking van een' vroegeren geleerden uitlegger van vitruvius, waarbij hij zich beklaagt, nergens dergelijke overblijfselen te ontmoeten, die hem in het verstaan diens schrijvers konden behulpzaam zijn; maar beter nog uit de beschrijving der Romeinsche huizen, die met deze nieuwe hulpmiddelen door een geleerd onderzoeker mazois ge- | |
[pagina 264]
| |
geven isGa naar voetnoot(*). In 1831 waren er reeds meer dan 80 ontdekt, waarvan de meeste elkander volkomen gelijk en vele van kleine winkels voorzien zijn. Dergelijke winkels heeft men in de laatste tijden vele gevonden. Zelfs de huizen der rijkere klasse zijn er van omringd, die, door den eigenaar verhuurd, aan deze rijkere inwoners belangrijke inkomsten opleverdenGa naar voetnoot(†). Zekere julia felix bezat er, volgens een opschrift, negenhonderd. Zij zijn klein en beneden soms slechts uit één vertrek bestaande, zoodat het verblijf van winkelier daar weinig genoegelijks schijnt opgeleverd te hebben. Tot de belangrijkste behooren eenige bakkerijen en een volderswinkel, omdat men in eerstgenoemde de molens, den oven, de troggen om te kneden, de vaten voor water, meel en zuurdeesem, waarvan in eenige nog meel te zien was, gevonden, in den volderswinkel afbeeldingen van dat bedrijf, en van eene pers met schroef voorzien, aangetroffen heeft. Want de aanmerking kwam mij zeer juist voor, M. H H.! dat, terwijl kunsten en wetenschappen van een oud volk in schrift bewaard en ons overgeleverd kunnen worden, zijne werktuigkundige kennis door geene beschrijving is weêr te geven, en zonder de voorwerpen zelve verloren gaat. En hoedanige vorderingen bevinden wij dan uit deze voorwerpen, dat de Romeinen in een handwerk gemaakt hadden, hetwelk een dagelijksch en zoo belangrijk voedsel oplevert? De Romeinen, M. H H.! die in die latere dagen, in al wat tot weelde en verfijning betrekking had, waren uitgeleerd, stonden hierin op den laagsten trap van kennisGa naar voetnoot(§). Waarlijk geen voorregt van een volk, waar elk vrij burger aan het staatsbestuur moest schijnen deel te hebben, om de nuttigste handwerken aan slaven over te laten, en er met verachting op neder te zien! - Veelal toonen de afbeeldingen buiten op de | |
[pagina 265]
| |
winkels en woningen, welk bedrijf daar binnen gedreven werd. Twee mannen, die eene kruik dragen, doelen op een' wijnwinkel. Een jongen, gezeten op den rug van een' anderen, en eene kastijding ondergaande, toont den luijen leerling, dat de meester daar binnen woont en raad voor dat gebrek weetGa naar voetnoot(*). Aan de voornaamste huizen in Pompeii heeft men namen gegeven, of naar eenig voornaam persoon, die bij de opgraving tegenwoordig was, zoo als dat van jozef II, of naar eenige in dezelve gevondene schilderwerken, zoo als dat van den Treurspeldichter en van meleager; eindelijk naar op den buitenmuur geschreven namen. Zoo leidde men uit den naam pansa, den aedilis, verkeerdelijk af, dat deze in dat huis gewoond had; maar de naam is na dien tijd hetzelve bijgeblevenGa naar voetnoot(†). De huizen waren aan de buitenzijde beneden zonder ramen, wit gepleisterd en met kleuren afgezet. In de bovenverdieping gaven eenige vensters licht in de eerste vertrekkenGa naar voetnoot(§). In de Romeinsche woningen kwam het daglicht meestendeels van boven door het gewelf of uit hoog geplaatste ramen: ‘dat regt nedervallende licht,’ zegt chateaubriandGa naar voetnoot(※), ‘zoo gelijk en zoo kalm, waarmede wij onze zalen van schilderstukken verlichten, diende, om mij zoo eens uit te drukken, den Romein, om de schilderij zijns levens te beschouwen.’ De inrigting dier huizen u te beschrijven, zoude vervelingwekkend en tijdverliezend zijn. Eene enkele verklaarde afbeelding zoude alles afdoen. In de keuken van het laatstgenoemde huis van pansa ziet men eene schilderij, en verklaart die als vereering der Huisgoden, onder wier bescherming de daar nevens geschilderde eetwaren en kookgereedschappen gesteld zijn. In het midden ziet men eene offerande. De gezigten der personen zijn geheel zwart, en de hoofden der mannelijke figuren omgeven met iets, dat naar een' | |
[pagina 266]
| |
lichtkring of glorie zweemt. Zeer duidelijk is die in eene andere schilderij om het hoofd eener vrouw, circe, te zien. En hieruit heeft men opgemaakt, dat de oorsprong der latere gewoonte, om heilige personen met zulk een' lichtkrans om het hoofd voor te stellen, bij de Heidenen te zoeken isGa naar voetnoot(*). Het huis van den Treurspeldichter is ongemeen rijk in schilderijen. Bij den ingang ziet men eenen in mozaïk kunstig ingelegden hond, met de letters cave canem (wacht u voor den hond), waarmede de ouden hetzelfde bedoelden, als wij met de voetangels en klemmen. Van enkele dezer schilderijen is het onderwerp niet uitgemaakt, en geeft aanleiding tot geleerd onderzoek. Bij deze gelegenheid kan ik ook melding maken van een kunstig ingelegd of mozaïk stuk. Het wordt voor een der fraaiste gehouden en is in de latere jaren in Pompeii gevonden, en door Professor quaranta opzettelijk beschreven geworden. Wanneer de meening van dezen geleerde gegrond is, dan stelt het den veldslag van Koning alexander den Groote met darius aan den Issus voor. Men ziet er twaalf paarden en een' grooten strijdwagen, benevens 32 personen, op de helft der levensgrootte voorgesteld. En gelijk in een' dezer alexander herkend wordt, evenzoo is er grond, om een' ander' voor darius te houden; waardoor dan eene getrouwe afbeelding van dit nog onbekend vorstengelaat aan het licht zoude gekomen zijnGa naar voetnoot(†). Van de vele schilderijen en beelden zoowel, als van de binnenwanden der woningen, moet ik eindelijk nog opmerken, dat zij met de bontste verwen beschilderd zijn, zoodat deskundigen den goeden smaak der inwoners soms gelaakt hebbenGa naar voetnoot(§). Maar ook hierbij moet men in het oog houden, dat het thans bewezen is, dat ook in Griekenland | |
[pagina 267]
| |
het beschilderen der marmeren tempels en beelden gewoonte wasGa naar voetnoot(*). ‘Alle volken der oudheid,’ zegt een kundig schrijver, ‘schijnen gevoel gehad te hebben voor kleuren en vooral voor levendige en schitterende verwen. De minste voorwerpen van huiselijk gebruik zoowel, als de bijzondere deelen der grootste gebouwen, waren er mede bedekt, en wij hebben thans zekere bewijzen, dat de kunststukken zelfs van beeldhouwkunst er niet van verstoken bleven. Zoude men zich in vroegere dagen een' apollo van Belvedère of venus de Medicis hebben kunnen voorstellen, beschilderd met gele, groene of roode verwen? En toch is alle twijfel daaromtrent thans opgeheven. En zoo men de sporen dier kleuren niet meer op die standbeelden aantreft, zoo is dit toe te schrijven aan de zorg, die men altijd aangewend heeft, om die gevondene kunstvoortbrengselen schoon te maken en af te wrijven, zonder het minst te vermoeden, dan men iets meer wegnam dan aanhangende aarde. Marmer en graniet schijnen de Ouden alleen wegens duurzaamheid en sterkte gebruikt te hebbenGa naar voetnoot(†).’ En nu eindelijk nog een woord van de begraafplaatsen. De prachtige graven, zoo als dat van de Priesteres mamia, dat 25 vierkante voeten beslaat en met zuilen voorzien is, zoowel als de nederige plaats voor de dooden eener meer arme familie, bewijzen de algemeene belangstelling, die ook bij de Ouden hiervoor gevonden werd. Een dezer geeft een eigenaardig middel, om de lengte der Romeinsche voetmaat te bepalen. Want dit graf ongeschonden zijnde, leest men in het opschrift, dat het 15 voet in de lengte, en evenveel in de breedte beslaat. De hier naar gedane berekening heeft de nasporingen der Romeinsche voetmaat, vroeger gedaan, bevestigdGa naar voetnoot(§). In het algemeen kan men ten opzigte dier begraafplaatsen zeggen, dat de lijn van afscheiding tusschen de verblijven der levenden en | |
[pagina 268]
| |
de bewaarplaatsen der dooden geenszins, zoo als bij ons, scherp getrokken was. In de stad en te midden van het bezige leven waren zij opgerigt. Eene zelfs is voorzien van eene steenen nis met zitplaatsen, zoo gelegen, dat zij 's winters door de zonnewarmte een geschikt verblijf, des zomers door schaduw eene verkwikkende rustplaats aanboodGa naar voetnoot(*). Dit, M. H H.! was hetgeen ik u van Pompeii wenschte mede te deelen. Maar de helft der stad is nog slechts ontdekt. En door u nog enkele, voor de oudheidkunde gewigtige, punten te verzwijgen, die de opgravingen elders hebben opgeleverd, en die in Pompeii welligt nog verborgen liggen, zou ik te kort meenen te doen aan de belangrijkheid harer opgraving. Rollen van papyrus, waarop de schriften der Ouden vervat waren, heeft men hier nog niet, dan tot stof verteerd, gevonden. Maar de rijke oogst, die het naburig Herculanum hiervan heeft opgeleverd, doet de verwachting, om die ook in Pompeii te vinden, levendig blijven, en bewijst tevens, hoe die rollen door nieuwheid van onderwerp de aandacht niet alleen wekken, maar ook door moeijelijkheid van behandeling de inspanning des verstands vorderen. Vele waren reeds de pogingen, om deze, uit opeengepakte en fijne bladen bestaande, rollen te ontwikkelen. In 1754 had men reeds 337 Grieksche en 18 Latijnsche boekrollen ontdekt. Eerst besteedde paderni, maar later met veel gelukkiger gevolg piaggio zijnen onvermoeiden ijver en aandacht aan derzelver ontwikkeling. En de laatste met zoodanig gevolg, dat de pogingen van lateren, als die van eenen davy met behulp der scheikunde, aan dit onderwerp besteed, slechts kleine verbeteringen zijner methode te noemen zijn. En toch bevat deze nog zooveel moeite in zich, dat een enkele duim breedte dier papyrusbladen eerst na 4 of 5 uren afgewonden is. Zes deelen in folio zijn reeds van de, op die wijze gevondene, oude schriften gevuld en uitgegeven, die echter van de geleerden nog veel inspanning en moeite zullen vorderen, eer zij zelfs gedeeltelijk | |
[pagina 269]
| |
verklaard zijn, terwijl de inhoud van het tot nog toe gevondene op belangrijkheid niet de eerste aanspraak kan makenGa naar voetnoot(*). Hoe moeijelijk het verder en hoe onzeker het dikwijls is, om de eenmaal gevondene voorwerpen juist te bestemmen, hiervan levert de stad Athene ons een voorbeeld op. Aldaar is een tempel, welken men altijd voor dien van theseus gehouden, en daarnaar genoemd heeft. En toch heeft Professor ross in 1838 te Athene aangetoond, dat die tempel niet van theseus, veeleer voor dien van mars te houden isGa naar voetnoot(†). Van de kleuren der Grieksche monumenten, die men vroeger niet vermoedde, maar later ontdekt en in afbeeldingen naar oordeel en overleg van deskundigen voorgesteld heeft, heb ik u reeds gesprokenGa naar voetnoot(§). Maar ook daarbij moet voorzigtigheid van onderzoek nooit achterblijven. Van een gebouw te Athene, het Parthenon genaamd, beweerde men tot nog toe, dat de marmeren muren door de Ouden met een geel, goudglanzend vernis bestreken waren; nu echter is het door een deskundig ooggetuige aangetoond, dat dit Penthelisch marmer dien glans, door eene werking van den dampkring gedurende 2000 jaren, erlangd heeftGa naar voetnoot(※). Dat die voorwerpen nu voor hem, die met genoegzame kennis der oudheid toegerust en met vlugheid van geest bedeeld is, soms verrassende uitkomsten geven, toont ons de beschrijving der vlakte van Delphi, onlangs door Prof. thiersch gegevenGa naar voetnoot(‡). In die vlakte vond hij verscheidene rotsbrokken van denzelfden rooden spikkelachtigen marmerkalk, waaruit | |
[pagina 270]
| |
de daar liggende berg Parnassus bestaat, en daaronder twee van bijzondere grootte. Zich nu het Grieksch geschiedverhaal van herodotus herinnerende, dat de Perzen, bij hun' inval in Griekenland, ook de stad Delphi en den tempel van apollo willende veroveren, door een hevig onweder verschrikt en door twee van den Parnassus nederstortende bergtoppen verjaagd, en zoo door de inwoners verder verslagen waren, en dat die twee steenen door de inwoners tot een blijvend gedenkteeken in eene heilige plaats van Minerva bewaard en door herodotus gezien warenGa naar voetnoot(*), zoo kwam hij op het, misschien gewaagde, maar altijd gelukkige denkbeeld, in die twee grootere rotsstukken de twee oudtijds bewaarde steenen weder te vinden. Hoe eindelijk de kleinste omstandigheden, wèl opgemerkt, tot de grootste en belangrijkste ontdekkingen ook in deze wetenschap leiden kunnen, zal ons uit deze twee voorbeelden nog blijken. Een der beroemdste tempels van Griekenland was voorzeker die van den Olympischen jupiter, waar men dat zoo zeer geroemde beeld van dezen Heidenschen Godenkoning vond, door phidias uit goud en ivoor gebeiteld. Tot 1830 was van de overblijfselen van dezen tempel niets bekend. Toen echter werden, op de waarschijnlijke plaats zijner ligging, door Fransche geleerden bouwvallen aangetroffen en voor die van den tempel van jupiter, den Olympischen, herkend. Maar welk bewijs had men nu, dat die tempel juist de bedoelde van jupiter was? Pausanias, de Grieksche reisbeschrijver, zegt in zijne beschrijving van dezen tempel: dat voor het beeld op eenigen afstand twee kolommen geplaatst waren, en onder het beeld een plaveisel van zwart marmer, met witmarmeren rand omgeven, was, waarin men, om het kunststuk voor vochtigheid te bewaren, olie goot. Welnu, M. H H.! die zuilen zijn op den grond gevonden, en wat het meest afdoet, ook de zwartmarmeren vloer, in stukken gebrokenGa naar voetnoot(†). Nu heeft men, naar aanleiding, | |
[pagina 271]
| |
denkelijk, van deze ontdekking, meer gravingen gedaan, en de voetstukken der kolommen des tempels op 20 voet diepte onder den grond gevondenGa naar voetnoot(*). En nu nog een dergelijk voorbeeld, dat vooral voor inwoners dezer stad belangrijk moet zijn. Diezelfde Fransche Commissie vond te Argos een beeld, hetwelk eene vrouw voorstelde, jong en met een Dorisch kleed voorzien, die een' krans vlecht, welken een daarbij geplaatst naakt, jong kind, met een' kleinen geplooiden mantel op den schouder, tracht aan te grijpen, of haar zoo even in de hand heeft gegeven. De plaats, waar het gevonden werd, deed bij die geleerden eene gissing ontstaan, waarlijk verrassend te noemen. Eenigen tijd vóór de invallen der Perzen in Griekenland geraakte Argos in oorlog met Sparta. Cleomenes, de Spartaan, overwon en doodde het geheele leger der bewoners van Argos. De stad Argos zoude verloren geweest zijn; maar eene vrouw en dichteresse wapende de slaven en allen, die door jeugd of ouderdom niet ten strijde waren getogen, en deed hen de muren bezetten. De overige wapens gaf zij aan de vrouwen en ijlde met dezen den vijand te gemoet. Door hare zangen bezielde zij deze schare van heldinnen en dwong den vijand te wijken. Roem bij hare medeburgers was het deel dezer vrouwe, telesilla genoemd. Pausanias zag hier een standbeeld van haar, waar zij omringd met verstrooide boeken werd voorgesteld, eenen helm in de hand houdende. En een feest werd haar ter eere gegeven, waarop de vrouwen in mannenkleederen, en deze laatsten als vrouwen gekleed waren. Deze vrouw nu zoude hier, maar alleen als dichteresse, vertoond worden. De houding van het hoofd, die eene door dichterlijke verrukking bezielde aantoont, en het naakte kind of de genius, dien de oude kunstenaars aan dichters plegen bij te voegen, en eindelijk een nog gedeeltelijk bewaard opschrift, pleiten voor deze gissingGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 272]
| |
Wanneer ik, M. H H.! tot u gesproken had over oudheden, die aan onzen voorvaderlijken grond toebehooren, en dan nog, hoewel ook met een enkel woord, u de gewaarwordingen wilde aantoonen, die deze op ons hart uitoefenen; dan voorzeker zoude ik meenen, aan eene afgedane zaak noodelooze moeite, maar vooral aan uw vaderlandsch gevoel hevig onregt te doen. Om die reden zal u dan ook het berigt van een' reiziger uit de laatstverloopene tijdenGa naar voetnoot(*), dat een Griek, die hem in Athene tot geleide diende, en door zijne vele dappere daden een waar held uit de oudheid te noemen was, bij de puinhoopen van het Parthenon, een der beroemdste tempels aldaar, met tranen in de oogen niet verder met spreken konde voortgaan, geenszins bevreemden. Maar ook aan ons hart bieden die Grieksche en Romeinsche bouwvallen gewaarwordingen aan, die met regt gewigtig zijn te noemen, en welke ik u, in de tweede plaats, nog kortelijk wil aanwijzen. Ik bedoel de voor ieder gewigtige denkbeelden van vergankelijkheid en wisselvalligheid, die misschien nooit duidelijker gevormd en gevoeld worden, dan bij eene beschouwing en vergelijking van de bouwvallen van Pompeii met de overblijfselen van de meest bekende uit de oudheid. Zoude het nog vele woorden behoeven, M. H H.! om u, bij de beschouwing van Pompeii, eene stad, die, midden in haren bloei en in het bezige leven harer burgers, onder een' heeten regen van asch, uit den daverenden Vesuvius, bedolven werd, aan te toonen, dat de vergankelijkheid hier den diepsten indruk geeft? En al ware het zoo, dat deze algemeene beschouwing geenszins die uitwerking had, het op de straten en in de huizen gevondene moet er toch wel de duurzaamste indrukken van achterlaten. Een fraai witmarmeren altaar, op het Forum gevonden, staat daar opgerigt als pas uit de hand van den werkman gekomen. | |
[pagina 273]
| |
Eene steenen omheining omgaf het reeds, die, nog slechts half geplaveid, den tegen den kant uitgespreiden kalk vertoont: men ziet er nog den langen streek van den troffel, alsof die zoo zoude wederkomen, om het werk te vervolgen: maar nooit keerde die weder: plotseling was de hand des werkmans gestuit, en na 18 eeuwen schijnt het werk nog die nieuwheid en frischheid te bezitten, dat men verleid wordt om te denken, dat de werkman ras zal wederkeerenGa naar voetnoot(*). Midden in eene der straten werd het geraamte van een' grijsaard gevonden. De gloeijend nedervallende asch had hem begraven en verstikt. Nog klemde hij met zijne handen een' geringen schat, daar hij ongetwijfeld groote waarde in gesteld had. Zorgvuldig had hij dien in een' linnen doek bewaard, die geringe som van 8 gouden, 360 zilveren en 42 koperen muntstukkenGa naar voetnoot(†). Maar merkwaardig in dit opzigt is boven alles het landgoed van arrius diomedes. Bij den tuin, in den uitgang naar de zee, werd het geraamte van den eigenaar opgedolven. Zucht om zijn leven en geld te behouden had hem zijne huisgenooten doen vergeten. Met den sleutel van die deur en 100 goud- en zilverstukken werd hij gevonden, en een slaaf met zilveren vaten begeleidde hem. In de onderaardsche gewelven vond men 17 geraamten van het ongelukkige huisgezin. Met den daarin gebragten voorraad hadden zij welligt gehoopt het leven te behouden, terwijl zij voor de verdelging beschut waren. Maar ijdel was die hoop. Want hoewel de sterke gewelven en naauwe vensters de brandende stukken afweerden, de fijne asch drong naar binnen, en een ondragelijke zwaveldamp dreigde reeds den dood. In wanhoop en naar de vrije lucht hijgende ijlden zij naar de deur, die reeds met puin versperd was, en moesten daar, op elkander gedrongen, een' ontzettenden dood vinden. De fijne asch, die door de naauwe venstergaten verder binnendrong, bedekte hen, ging door vochtigheid later in eene vaste massa over, en was, door | |
[pagina 274]
| |
de bijzondere fijnheid, geheel geschikt, om, van hetgeen zij bedekte, de naauwkeurigste indrukken te bewaren. Ongelukkig heeft men die eigenschap bij de opgraving eerst laat ontdekt, zoodat alleen de indruksels van den hals en boezem van een meisje bewaard zijn gebleven, die om de schoone vormen zeer geprezen zijn. Zóó naauwkeurig is die afdruk, dat het weefsel van hare fijne kleederen en de sporen van edelgesteente zigtbaar zijn. Die steenen zelve zijn bij haar gevonden, bestaande in twee halsketens, waarvan een uit blaauwe steenen is zamengesteld. Twee geraamten, eindelijk, vond men hier van kinderen, op welke de blonde haarlokken nog eenigzins te zien warenGa naar voetnoot(*). Wat zoude men een blijk van vergankelijkheid noemen, als dit het niet is! Maar ook de wisselvalligheid van het aardsche leeren wij uit de vergelijking van de bouwvallen van Pompeii met hetgeen van de beroemdste steden der oudheid nog gevonden wordt. Of is het geene wisselvalligheid te noemen, dat die groote steden der oudheid, wier namen op zoo vele bladzijden der geschiedenis te lezen staan, en wier glans, in prachtige gebouwen, den nabuur in de oogen schitterde, thans of geheel van de aarde uitgewischt, of in het verwarde en vergruisde puin naauwelijks als verwoest te herkennen zijn; terwijl Pompeii, in de oude geschiedboeken naauwelijks genoemd, bij haren ondergang naam en vermaardheid verkrijgt, en, in de overblijfselen harer meer nederige woningen, duidelijker getuigen der oudheid heeft achtergelaten, dan de vernederde en vernielde gebouwen dier prachtige steden? Wie zoude niet gaarne de bouwvallen van Sparta doorwandelen, waar men, tot afwering des vijands, geene muren om de stad bevestigd, maar in dezelve een bolwerk van moedige mannen had opgerigt? Maar eene woeste vlakte is thans de plaats der stadGa naar voetnoot(†), en haar spoor zelfs is verdwenenGa naar voetnoot(§). Hoe belangrijk zoude het zijn, den grond van | |
[pagina 275]
| |
Olympia te betreden, waar eenmaal Griekenlands vrije volken zamenstroomden, om, in de kampstrijden des ligchaams, forsche verdedigers hunner vrijheid aan te kweeken, en in het wedijveren met den geest hunnen letterkundigen naam te bevestigen: de sporen der gebouwen zijn overig, en de oude rivier is te vinden, maar, telkens buiten hare oevers getreden, heeft zij dien ouden grond met nieuwe aarde hoog overtogenGa naar voetnoot(*). Van Athene zijn nog vele overblijfselen. Maar de kronkelende en met bouwvallige huizen voorziene straten zijn met hoopen van puin bedekt, terwijl elders, midden in het veld, tamelijk fraaije gebouwen afzonderlijk worden opgerigt. In één woord, het is nog ‘een doolhof in eene woestijn.’Ga naar voetnoot(†) En eindelijk het groote Karthago, dat aan zevenmaal honderdduizend menschen woning gaf; een gering dorp beslaat een deel harer plaatsGa naar voetnoot(§); een ander deel is bedekt door de zee; een gedeelte dier stad, welke eenmaal vloten uitzond, om over de zeeën te heerschen! Pompeii daarentegen, eene stad, wier naam in de oude geschiedenis naauwelijks genoemd is, van welker daden alleen een opstand tegen sylla, en daarvoor welligt geledene straf, bekend is, en de twist met de stad Nuceria, waarom zij, door Keizer nero in het ongelijk gesteld, voor tien jaren het genoegen van hare schouwplaatsen moest missen, welker lot ons alleen door voorafgaande aardbevingenGa naar voetnoot(※) en door de plotselijke verdelgingGa naar voetnoot(‡) gekenschetst is, krijgt juist door haren ondergang, maar vooral door hare wederopgraving, een' naam en vermaardheid, gelijk aan die van de beroemdste steden der oudheid. Gedeeltelijk opgegraven, trekt zij nu sinds eene eeuw de belangstelling van geheel beschaafd Europa tot zich; en elke nieuwe ontdekking, te Pompeii gedaan, zal aan die belangstelling meer gewigt bijzetten. | |
[pagina 276]
| |
Eene algemeene aanprijzing van de studie der oudheden en oude letterkunde uit het u medegedeelde te doen volgen, kan hier mijn doel niet zijn. Maar, zoo ik u heden eenige dier aangename gewaarwordingen heb doen gevoelen, welke de oude letterkunde haren beoefenaar oplevert, terwijl zij aan de zucht tot het nieuwe telkens voldoening, aan het verstand gestadige oefening, en aan het hart treffende indrukken verschaft; dan zal ik een mij aangenaam doel bereikt, maar vooral de eer eener wetenschap gehandhaafd hebben, die de werkzame beoefening van zoo velen, de levendige belangstelling aller beschaafden overwaardig is. |
|