gewende deze laatste zich aan zijne nabijheid, daar hij zich met veel bescheidenheid en terughouding gedroeg. Inzonderheid poogde Mijnheer de n. alsdan tegenwoordig te zijn, wanneer de Koning biljart speelde, en scheen den loop der partijen met ongemeene belangstelling te volgen. Op zekeren dag nam de Koning zijne queue ter hand, eer nog een van zijne gewone medespelers gekomen was, en probeerde eenige stooten. Monsieur de n., die met zijne gewone bedaardheid naar den Koning stond te kijken, verried in een antwoord, hetwelk hij op een gezegde van zijne Majesteit gaf, dat dit spel hem niet vreemd was. De Koning vroeg hem alzoo: ‘Gij speelt dus ook biljart?
Ja, Sire, doch zelden, ofschoon ik misschien eenigen aanleg voor dit schoone spel mag hebben.’
‘Nu, Mijnheer, wij willen het eens proberen; neem eene queue.’
‘Sire, ik zal mij echter bezwaarlijk de eere waardig toonen van mij met uwe Majesteit gemeten te hebben.’
Intusschen, de partij begon, en, dank zij de uitnemende bekwaamheid van Monsieur de n., de Koning had er nooit eene aangenamer gespeeld. De points werden op eene zoo schitterende wijze gemaakt, dat geheel het hof zich van een bewonderend gemompel niet onthouden kon. Toen eindelijk de tijd, welken de Koning gewoon was aan het spel te wijden, voorbij was, zeide hij tot zijnen nieuwen medespeler: ‘Wij willen meermalen eene partij maken; uw spel is solide, en gij verstaat het, u te verdedigen; wij kunnen dus ook gevoegelijk om een' kleinen inleg spelen.’
Weldra was Monsieur de n. 's Konings meest geliefde biljartspeler geworden, vermits hij hem steeds gelegenheid tot glansrijke coups verschafte, terwijl hij zelf in de partijen, welke hij won, zoo 't scheen, met de uiterste moeite de zege bevocht. Koning murat was onbetwistbaar de beste biljartspeler, die eene kroon droeg. Zijne hovelingen, welken hij gewoon was veel voor te geven, behoefden zelden tegenover hem eene partij uit inschikkelijkheid te verliezen. Dus was dan ook al het talent van den Heer de n. vereischt geworden, om de rol, welke hij op zich genomen had, goed ten uitvoer te brengen. Dit gelukte hem echter volkomen, zoodat de Koning, zonder eene beslissende meerderheid te hebben, zich toch voor den sterkeren houden kon.
Op zekeren dag, eindelijk, bevond men zich op een be-