spel en melodrama hunne lessen van ondeugd en schande tot de geringst mogelijke prijzen uitdeelen. Een van de opzieners der gevangenis, een ernstig man, begaafd met het juiste en bedaarde oordeel, hetwelk de beschouwing van zooveel ellende somwijlen mededeelt, zeide ons:
‘Ik verheug mij, te kunnen zeggen, dat ik met poëzij en schouwburg niets te maken heb; geen tweemaal in mijn leven heb ik een melodrama zien spelen; ook ken ik den naam van niet een' eenigen acteur of actrice. Sedert twintig jaren bevind ik mij binnen deze muren ingesloten, zelf nog meer een gevangen dan alle die, welke ik bewaken moet; desniettemin ben ik even volkomen als iemand dergenen, die het grootste belang in de zaak stellen, met al de misdrijven en misdaden bekend, die in eenig stuk, welk het ook zij, dat op onze schouwburgen den grootsten toeloop heeft, voorkomen. Zoo dikwijls er van deze arme kinderen meer dan gewoonlijk hier gebragt worden, zeg ik tot mijzelven: zij hebben zeker weder de eene of andere groote misdaad op het tooneel zien schitteren; en hierin vergis ik mij nooit. Zoo worden mij b.v., sedert verscheidene onzer uitstekendste schrijvers op den onzaligen inval gekomen zijn, om de eerloosste fielten met geest, bevalligheid, vernuft, fijne manieren, en al wat tot de hoogere beschaving behoort, uit te rusten, dagelijks nette jonge heertjes in zwarte rokken toegevoerd, wier dassen naar den laatsten smaak geplooid zijn, die haarringen dragen, minneverzen op de muren schrijven, en van veroveringen spreken, gelijk de Hertog van caumont de la force, wiens hôtel hun thans tot gevangenis strekt, in vroegere tijden mag gesproken hebben. Ook dit blijft niet zonder werking, wanneer de tooneelspelers de rollen der boosdoeners zoodanig overdrijven, dat zij daarmede pronken en in met bloedbevlekte galeiboeven-dragt fier daarhenen treden. Daarin ligt de oorzaak, waarom ik mijne jonge bandieten doorgaans reeds voor de eerste maal, met lompen en wonden bedekt, tot mij zie terugkeeren. Zij maken ook dan reeds geene verzen meer, maar spreken in de gruwelijkste dieventaal, die immer door heidens en ander geboefte in hunne sluiphoeken uitgedacht geworden is. Maar deze taal is, juist wijl de ondeugd en gemeenheid zich
daarin zoo kenmerkend vertoonen, door de schrijvers onzer eeuw opgenonomen, en met opzigt tot haar dialekt, hare chronologie enz. even zoo zorgvuldig bestudeerd geworden, als zij weleer