Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBalize en Yucatan.Sedert de paketvaart over den Atlantischen Oceaan hare takken naar de Antilles en de Golf van Mexico heeft uitgebreid, heeft eene reis naar de Westindiën te naauwernood zoo veel bezwaar, als in de achttiende eeuw een overtogt van Londen naar Hamburg. De nieuwe maatschappij, met hare veertien stoom- en drie zeilschepen, doet tweemaal in de maand de postdienst tusschen Grootbrittanje en al de Westindische koloniën, de nabijgelegen kust van Zuid-Amerika, Honduras en tot in het diepst der Mexikaansche Golf; | |
[pagina 178]
| |
evenzeer zendt zij tweemaal 's maands hare schepen naar de Havanna, naar Nassau, voorts naar de aan den Atlantischen Oceaan gelegene havens der Vereenigde Staten en tot naar Halifax in Nieuw-Schotland. De linie van Engeland naar Barbados loopt over de Corunna, Ferrol en Madera, en de dienst op dezelve geschiedt regtstreeks. Tusschen Barbados en de Golf van Mexico zijn het intermediaire stoombooten, die zich naar de uiterste punten begeven. De groote retourlinie uit de Westindiën begint te Nassau, doet Barbados en Fayal aan, en gaat van daar naar Engeland. Op Nassau loopt ook de linie uit, die van Barbados naar de Mexikaansche Golf strekt. Op dit vereenigingspunt wisselen de beide liniën hare brievenmalen, en zijn elkander weêrkeerig behulpzaam bij het onderhouden der gemeenschap met de onderscheidene plaatsen, welke zij bedienen moeten. Door het aanleggen van deze dienst, met hare daar zoo even vermelde zijtakken, onderhoudt de maatschappij eene snelle en gemakkelijke gemeenschap tusschen al de punten, eilanden en deelen van het vaste land, gelegen van Suriname ten oosten naar Mexico ten westen, en zuidwaarts van de Golf van Paria en Chagres tot Halifax in het noorden, daarbij al de voornaamste havens der Vereenigde Staten aandoende. De duur eener reis van Londen naar Amerika, heen- en wedervaart daaronder begrepen, is niet langer dan zestig dagen, en desniettemin hebben de reizigers daarbij gelegenheid, om op de meeste Westindische eilanden aan wal te gaan, er verscheidene dagen te vertoeven en de voornaamste havens van Amerika te bezoeken. De inwendige betimmering der stoombooten, die den Oceaan bevaren, is van nimmer te voren geziene pracht; de tafel kan den smaak der keurigste lekkerbekken voldoen, en (iets waarlijk zeldzaams in de geschiedenis der zeereizen) elk reiziger heeft eene bijzondere, ruime en luchtige slaapkamer te zijner beschikking. Zulke voordeelen maken alle verdere mededinging onmogelijk; ook was het met de stoomboot der transatlantische maatschappij, dat ik mij naar Balize in de Golf van Honduras begaf, waar dringende belangen mijne tegenwoordigheid vereischten. De kusten van Honduras zijn digt bezoomd met kleine, houtrijke eilanden (jardines), die zich tot verre oostwaarts uitstrekken, en, door de ondiepten en riffen, waarmede zij omringd zijn, de nadering der haven van Balize uiterst | |
[pagina 179]
| |
moeijelijk maken. Op een dier eilandjes, Half-Monkey, ongeveer vijftien uren ten oosten van Balize, verheft zich een zestig voeten hooge lichttoren, die vier mijlen ver in zee gezien kan worden. Hier is de standplaats der loodsen, die de uit Europa komende schepen te Balize binnen moeten brengen; want tusschen al die eilandjes door is er slechts eene eenige, voor dezelve bevaarbare geul, namelijk die tusschen English-Key en Goff-Key; een vlaggemast doet ze van verre onderkennen. Deze vrij moeijelijke geul door zijnde, heeft men het vol gezigt op de kust van Balize, die zich in eene breedte van tweehonderd en zestig Engelsche mijlen uitstrekt. Van af het strand rijst de grond trapsgewijs tot eene aanmerkelijke hoogte; overal is hij met de heerlijkste bosschen overdekt, waarin groote moerassen en watervennen gevonden worden. Verscheidene prachtige rivieren dalen van het gebergte en ontlasten zich in de Golf van Mexico of in den Atlantischen Oceaan; de aanmerkelijkste derzelve is de Balize, aan welker mond de kleine stad ligt, die van dezen stroom haren naam ontleend heeft en de hoofdplaats der nederzetting is. Alvorens men landt, krijgt men verscheidene rijen helder witte, schilderachtig door het groen van digt geboomte omgevene huizen in het gezigt; dit is Balize. Het paleis van den Gouverneur, eene groote kazerne en de hoofdkerk zijn echter de eenige gebouwen, welke opmerking verdienen. Vóór de stad, op een klein eilandje, ligt een fort, welks vuur te gelijker tijd de haven en de invaart der rivier beschermt. De stad Balize is regelmatig gebouwd; zij vormt een langwerpig vierkant, verdeeld door breede straten, die elkander regthoekig snijden, en den omsloten grond in blokken verdeelen, als de vakken van een groot schaakbord. In de haven ziet men geene andere schepen, dan een vrij gering getal brikken en schooners; maar zij ligt gepropt vol met vlotten, uit geweldig groote blokken mahoniehout bestaande, of beladen met hooge stapels van campeche-, salsaparil- en geelhout, wachtende naar het oogenblik, waarop zij naar Europa afgescheept kunnen worden. Tusschen al die vlotten heen varen aanhoudend cano's, van uitgehoolde boomstammen gevormd en door Negers bestuurd, die het oog op dezen houtvoorraad houden en de losgeraakte stukken, welke de stroom zou kunnen medeslepen, weder vastmaken. Deze arbeid is het eenige blijk van leven, dat | |
[pagina 180]
| |
men in deze haven ontdekt, waar overigens alles stil en doodsch is te midden der schoonste natuur. De stad Balize ligt op eene zandige rots, slechts weinig boven het water verheven; maar haren omtrek, die bijna aanhoudend onder water staat, heeft men nog niet tot den landbouw geschikt kunnen maken. Het bronwater is er niet drinkbaar; de regen, in bakken opgevangen, dient voor alle huiselijk gebruik. De woningen zijn laag, van gelijke bouworde en gelijke bouwstof; zij bestaan namelijk uit hout, met eene laag kalk overdekt. Meestal hebben zij slechts ééne verdieping. De Balize deelt de stad in twee groote wijken, die door middel eener houten brug met elkander gemeenschap hebben. Alles schijnt slechts voor de oogenblikkelijke noodwendigheid gebouwd; bij den eersten opslag bemerkt men, dat het eene pas gestichte plaats is, nog onzeker, welke toekomst haar te wachten staat, doch alles in zich bevattende, wat haar bij den eersten gunstigen stoot kan doen groeijen en magtig worden. Treedt men de stad binnen, zoo zou men wanen, dat zij de uitsluitende eigendom der Zwarten is: haven, marktplein, straten, winkels zijn vol Negers. Op de achtduizend inwoners, die de gezamentlijke bevolking dezer hoofdplaats uitmaken, telt men slechts vijftienhonderd Europeërs. De Negers zijn er van een zeer fraai ras: groot, sterk, vlug, is daarbij hunne huid glad en glimmend als satijn; de mans dragen pantalons en hemden van witte, blaauwgestreepte katoenen stof; die stof vormt ook de kleeding der vrouwen, maar hare rokken hebben van onderen een breed, roodwollen passement. Zij gaan blootsvoets, en, daar zij over het algemeen welgevormde beenen hebben, schorten zij haar kleed gaarne min of meer op. In de ooren dragen zij groote, zilveren ringen, en om den hals hebben zij gouden of zilveren ketens, of ook wel, wanneer zij deze kostbare metalen niet bezitten, een enkel roodwollen koord. Al het krijgsvolks der bezetting behoort tot het Neger-ras; het komt van Jamaïka, of is ook wel op de Afrikaansche kust geworven. Het zijn uiterst welgemaakte lieden, van eene rijzige gestalte en van een fraai voorkomen. Zij dragen de roode uniform der Engelsche infanterie, en wanneer zij in slagorde geschaard staan wanneer hun hagelwit lederwerk op hunne breede borst zich kruist, wanneer de bajonetten boven hunne hoofden glinsteren, zien zij er waarlijk krijgshaftig uit. Hun | |
[pagina 181]
| |
gedrag is onberispelijk, want zij zijn fier op hunnen krijgsmansstand; met zelfbehagen geven zij zich den titel van heeren der Koningin (Queens gentlemen), en zien hunne landslieden, die het veld bebouwen, met versmading aan. Voor het overige, en ondanks dit gevoel van trotschheid der aangeworvene Negers, is er geene kolonie, waar blanken en zwarten in betere overeenstemming leven, dan te Balize. Sedert de eerste oprigting dier volkplanting zijn de slaven er altijd met zachtheid behandeld geworden. Het zij wegens de soort van arbeid, die in dit gedeelte der Engelsche koloniën de voorname bezigheid uitmaakt, of om welke andere redenen het ook zijn mag, de slaaf is er steeds slechts als de medehelper van zijnen meester beschouwd geworden; hij had deel aan deszelfs moeiten, arbeid en vermaken; zelfs gevoelden de twee rassen geenen weêrzin, om zich aan elkander te verbinden. Ook heeft, lang vóór den daartoe door de regering bepaalden tijd, de volkomene vrijverklaring der Negers zonder eenig gevaar te Balize kunnen afgekondigd worden; en van hunnen kant stemden deze, door een gepast gevoel van dankbaarheid gedreven, aan den Gouverneur en aan de Koningin een adres, waarin men de volgende uitdrukkingen opmerkte: ‘Onze verknochtheid aan Engeland is onwankelbaar; nimmer zal onze genegenheid jegens hetzelve voor eenige proef bezwijken, en wordt het vaderland, dat ons aangenomen heeft, te eeniger tijd bedreigd, zoo zullen wij ons gelukkig achten, al strijdende voor hetzelve ons leven te laten.’ Eene edele taal, die ongelukkiglijk in de andere koloniën geen weêrklank gevonden heeft. De eerste stichting van Balize wordt toegeschreven aan zekeren Schotschen Boucanier, wallace geheeten, die zich in Yucatan gevestigd had, om jagt op de Spaansche gallioenen te maken, welke de opbrengst der mijnen van Mexico en van Peru naar Europa moesten overvoeren. Te midden der riffen en eilandjes, met welke de Yucatansche kust zoo digt bezet is, vonden de zeeroovers eene veilige wijkplaats. Nog heden ten dage wijst men te Balize het punt aan, waar wallace zijne woning neêrgeslagen had. In deze standplaats versterkte hij zich door het aangaan van verbindtenissen met de Moskieten-Indianen; desgelijks riep hij tot zich een groot aantal avonturiers, die, even als hij, op de kust van Honduras zeeroof, of wel handel met de Indianen | |
[pagina 182]
| |
kwamen drijven, of ook, zonder verlof der Spanjaarden, het verf- of meubelhout kwamen hakken, hetwelk aan de Golf van HondurasGa naar voetnoot(*) of aan de baai van Campeche groeit. Tegen de helft der zeventiende eeuw waren de Engelsche zeeroovers geslaagd, eene vaste verblijfplaats te Balize te vestigen. De Spanjaarden beproefden in 1659 en 1678, hen van daar te verdrijven; maar, daar Engeland hen onder zijne bescherming nam, zag Spanje, in plaats van in zijne onderneming te slagen, de Engelschen zich van Campeche meester maken en geheel het schiereiland Yucatan bezetten. De vijandelijkheden werden in 1680 hervat, en ditmaal dwong Spanje de Engelschen, om geheel het deel der kust, hetwelk zich langs de Golf van Mexico uitstrekt, te ontruimen. Dit voordeel echter was van korten duur; weldra begonnen de Engelschen hunne togten in de binnenlanden op nieuw, en eene onverwachte omstandigheid deed hunne aanmatigingen in werkzaamheid verdubbelen. Omstreeks dezen tijd bragt de broeder van den vermaarden Dr. gibbons, een zeeman, die een koopvaardijschip, hetwelk op de Westindiën handel dreef, onder zijn bevel had, als ballast, verscheidene blokken van zeker zwaar en bijzonder hard hout naar Europa. Te Londen aangekomen, zond hij die balken aan zijnen broeder, die destijds bezig was, in Covent-Garden een huis te doen bouwen. De ambachtslieden echter, dit hout te hard voor hunne werktuigen vindende, wilden het niet gebruiken, en langen tijd bleef het, half vergeten, in den tuin des Doctors liggen. Eenige jaren daarna kreeg men in het hoofd, om uit eene plank van datzelfde hout, die bij de zwaardere blokken was, eene linnenkist te doen vervaardigen. De schrijnwerker klaagde weldra, even gelijk de timmerlieden gedaan hadden, over de buitengemeene hardheid van het hout, die al zijn gereedschap bedierf; maar de Doctor raadde hem, zwaarder gereedschap te bezigen, en eindelijk kwam de kist tot stand. De fraaije kleur van het hout, de menigvuldige vlammen, aderen en kringen, die er den glans van verhoogden, deden den Heer gibbons besluiten, nog een ander meubelstuk uit hetzelfde hout te doen vervaardigen. Ditmaal stelde hij een | |
[pagina 183]
| |
zeer bekwaam kabinetmaker te werk, die door vlijt en zorg zijnen arbeid tot eenen hoogen trap van volkomenheid bragt: het vervaardigde was een bureau-secretaire. Gibbons, uiterst verheugd over den goeden uitslag, toonde het bureau aan al zijne vrienden. De Hertogin van buckingham kon het niet genoeg bewonderen, en verzocht den Doctor, haar zijn hout te willen overlaten, om daaruit dergelijke meubelstukken te doen vervaardigen. De smaak voor dit hout breidde zich gedurig verder uit, en weldra werd het gebruik van het mahoniehout in Engeland algemeen. De eerste blokken van hetzelve waren uit de Golf van Honduras gekomen; naar dat gedeelte van Amerika zonden de reeders dus hunne schepen, om de markt er mede te voorzien. De Boucaniers, om aan de menigvuldige navraag te voldoen, zagen zich gedwongen, de grenzen hunner houtvellingen al verder en verder uit te breiden, en ondanks de pogingen der Spanjaarden, die hen zoo goed zij konden te keer gingen, drongen zij steeds dieper in de binnenlanden door. Eindelijk, in 1784, besloten de Spanjaarden tot het benoemen van Commissarissen, om de streken grondgebieds te bepalen, waar het den Engelschen avonturiers vrij zou staan hout te hakken, zonder dat zij evenwel regt zouden hebben, er vaste woonplaatsen te vestigen. Ziedaar de eenige grond van aanspraak, waarop Engeland het bezit zijner kolonie te Balize en de ontzettende uitbreiding, welke het aan dezelve gegeven heeft, doet berusten. Wel hebben de Spanjaarden nog eene laatste maal, in 1798, eene poging gedaan, om de Engelschen uit hunne haven te verdrijven; maar, ofschoon hunne expeditie uit vijfduizend man troepen bestond, mislukte dezelve geheel; en sedert die nederlaag der oorspronkelijke bezitters beschouwt Engeland de vestiging in Honduras als eene volkplanting, welke het met even goed regt bezit als die, welke krachtens uitdrukkelijke traktaten aan hetzelve behooren. Toen, later, de Spaansche koloniën zich onafhankelijk verklaarden, wilde de Republiek van Midden-Amerika tegen deze aanmatiging beroep inbrengen; maar zij had met eene te sterke tegenpartij te doen, en, zelve door binnenlandsche oorlogen verteerd, heeft zij alle poging, om hare regten gewapenderhand te doen gelden, moeten opgevenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 184]
| |
Sedert het eind der achttiende eeuw zijn de vellingen van mahoniehout te Balize in eene zeer snel aangroeijende progressie toegenomen: tegenwoordig houdt de helft der bevolking zich met dien tak van nijverheid bezig, terwijl de andere helft zich met koop- en smokkelhandel geneert. Daar ik zeer verlangende was kennis te bekomen, hoe het met deze houtvellingen eigenlijk toeging, huurde ik eene der schuiten, die onder den naam van pit-pans bekend zijn, en acht sterke roeijers namen op zich, mij in korten tijd, de Balize opwaarts, naar de works of houtwerven te brengen. De pit-pan is de oude, oorspronkelijke, van een' uitgehoolden boomstam gemaakte cano, waarmede de Indianen vóór de aankomst der Spanjaarden de groote rivieren en de kusten van dat werelddeel bevoeren; de Europeanen hebben er slechts eenige versierselen bijgevoegd, zonder den grondbouw te veranderen. Te Balize zijn de pit-pans van onderscheidene grootte, naar gelang van die des booms, uit welken zij gevormd zijn; maar alle zijn naar hetzelfde stelsel gebouwd. Er zijn er, die tot veertig voeten lengte hebben, op eene breedte van zes voet. Die, welken ik gehuurd had, was van deze klasse. Hij was uit een' stam van cedermahonie uitgehoold, welk hout niet ligt in het water verrot en door geene wormen wordt aangetast. Groot of klein loopen al de Balizer pit-pans van voren en van achteren spits toe, zoodat de beide stevens uitwendig in niets van elkander verschillen. Tien voet van den achtersteven staat eene roef of tent, gelijkende naar de caros der Venetiaansche gondels; maar hier vindt men, in plaats van mollige kussens, ter naauwernood gladgeschaafde planken, en in plaats van kostbare, met goud en zijde geborduurde stoffen, een eenvoudig katoenen voorhangsel. Dit moge zoo zijn; men bevindt zich | |
[pagina 185]
| |
in die enge kajuiten regt op zijn gemak; er is vrije doorspeling van frissche lucht, en men is er volkomen tegen de hitte beschut. Mijne bemanning bestond uit acht forsche Negers, van welke er zes, paar aan paar op drie banken gezeten, met eene verbazende vlugheid zes voet lange riemen deden werken; twee anderen hielden zich aan den achtersteven, elk insgelijks met een riem in de hand, waarmede zij, als met een roer, het vaartuig bestuurden. Aller pogingen ondersteunden elkander hierbij zoozeer van pas, dat, hoewel wij tegen stroom oproeiden, onze pit-pan pijlsnel door het water schoot. Om nog meer eenparigheid in hunne bewegingen te brengen, zong mijn volk koorsgewijs eene soort van eentoonig lied, vol van hesche keelklanken, die mij het oor verscheurden; een allerwildst gezang, maar in volkomene overeenstemming met de tooneelen, welke zich voor mijn oog ontrolden; want reeds weinige mijlen van Balize kon men zich gemakkelijk verbeelden, in eene geheel onbekende wereld te zijn. De boorden der rivier zijn steil en vreeswekkend; de boomen, welke men er gewaar wordt, zijn met mos en rivierslib bedekt; eindelooze lianen omstrengelen ze, en zij reiken hunne zwartkleurige takken tot verre over den stroom, alsof zij de cano's, welke haar bevaren, wilden aangrijpen en stuiten; terwijl slangen van allerlei soort en beslijkte kaimans zich in den modder of in het oeverriet wentelen. Daar ik, na eenige uren varens, nog geen spoor van bewerking ontdekte, kon ik mij niet onthouden aan den bevelvoerder te vragen, waar toch de werven waren. ‘De oevers der Balize,’ gaf hij mij ten antwoord, ‘zijn reeds lang van mahoniehout ontbloot; derhalve heeft men de vellingen dieper landwaarts in moeten verplaatsen, aan de rivieren en waterloopen, welke zich in dien stroom ontlasten. Wij hebben nog slechts een kort eind wegs te varen, en dan zullen wij weldra in derzelver nabijheid zijn.’ Inderdaad zagen wij eerlang vlotten mahoniehout, die gereed gemaakt werden om de Balize af te zakken; Negers waren bezig de blokken aaneen te hechten, terwijl op den oever der rivier gedurig wagens gelost werden, die met hout beladen uit het binnenste der bosschen aankwamen; in de verte hoorde men reeds het gekras der zaag of het dof geklots der bijl, en van afstand tot afstand zag men in het | |
[pagina 186]
| |
bosch dwarrelende rookwolken opgaan, welke de plaatsen aanwezen, waar men zich door middel van vuur toegang tot de mahonieboomen had moeten banen. Eindelijk was alles leven en beweging: aan den oever, in het woud, rondom de wigwams, overal bevlijtigde men zich, om spoed aan den arbeid bij te zetten. De tijd van landen was nu daar, en ik steeg aan wal, om de bewerking in al hare bijzonderheden te leeren kennen. Zoodra men eene voegzame plaats tot eene houtwerf heeft uitgekozen, wordt er eene soort van gehucht of kamp gebouwd, om de arbeiders tot huisvesting te dienen; vervolgens baant men eenen weg naar de binnendeelen van het bosch. De werklieden verdeelen zich in ploegen van dertig of veertig man, die onder bevel van eenen commandeur arbeiden. De meest ervarene en sterkste van den troep dringt onverzeld in het woud. Met de bijl baant hij zich een' doorgang, tot dat hij hier of daar eene hoogte ontmoet; alsdan klimt hij op eenen boom, waartoe hij natuurlijk den grootsten kiest, om des te ruimer uitzigt in het rond te hebben. Daar deze opsporing in de maand Augustus plaats heeft, om welken tijd de bladen van den mahonieboom eene roode kleurtint aannemen, heeft zijn geoefend oog weldra de plaatsen onderscheiden, waar die boomen in de grootste hoeveelheid aanwezig zijn. Hu klimt hij van zijnen stam naar beneden, hakt zich op nieuw eenen weg door het bosch, en niettegenstaande de duizend omwegen, welke hij daarbij gedwongen is te maken, bereikt hij met bewonderenswaardige schranderheid de boomen, welke hij van zijnen kijktoren in de verte gezien had. Door middel van een fluitje geeft hij zijnen makkers kennis van de plaats, waar hij zich bevindt, en deze snellen nu toe, om die gene der boomen, welke de commandeur hun aanwijst, te vellen. Gewoonlijk worden de mahonieboomen zeven of acht voeten boven den grond afgezaagd; lager is derzelver stam vol knobbels, die het hout min bruikbaar zouden maken. Wanneer de boom geveld ligt, zaagt men den stam nog verder in ettelijke stukken, om hem te gemakkelijker te vervoeren, en wel in diervoege, dat de grootste blokken geene zestien of achttien voet in lengte te boven gaan. Daarna worden de blokken van schors ontdaan en gekantregt, zoo om het gewigt daarvan nog meer te verminderen, als om dezelve met meer gemak en zekerheid gedurende het trans- | |
[pagina 187]
| |
port te kunnen verwerken. In December, wanneer de vellingen ten einde zijn, legt men de wegen aan, en begint de aardwerken, welke de glijbanen of hellende vlakken moeten vormen; want de mahonieboom wordt het meest op steile plaatsen gevonden, in kloven van rotsen, waar zijne sterke wortels eene vaste standplaats vinden. In Februarij hebben de zware regens een eind genomen; met half April heeft de zon den grond genoegzaam gehard, en alsdan begint de vervoer. Zelden is de afstand tusschen de plaats, waar de boomen geveld en waar zij te water gebragt kunnen worden, meer dan twee uren gaans: nu eens plaatst men de blokken op wagens, die door ossen getrokken worden; dan weder alleenlijk op rollen, welke men met handspaken voortwerkt. Onder zoo brandend eene luchtstreek is dit een moeijelijke arbeid; ook wordt dezelve, om hem minder afmattend te maken, bijna altijd des nachts bij fakkelschijn verrigt. Zoodra de blokken aan den oever van eenen woudstroom of van een riviertje gekomen zijn, welks bed geschikt tot het afdrijven geacht wordt, teekent men dezelve met een gloeijend ijzer en laat ze aan den waterkant liggen. In den regentijd ligt de voller wordende stroom deze blokken op, en voert ze af naar de Balize, waar men afschuttingen gemaakt heeft, om het naar beneden komende hout te stuiten. Hier vereenigt men dezelve tot vlotten, en nu dalen zij met den stroom af naar zee, onder bestuur van de Negers en derzelver opzigters. Op deze wijze wordt dit hout, hetwelk door geheel Europa zoozeer gezocht en overal het voorwerp van zoo uitgebreid eenen handel geworden is, geveld en tot inscheping gereed gemaakt. De bijzonderheden van al de deelen dier bearbeiding en de zonderlinge levenswijs der genen, die er zich mede bezig houden, hadden mij zoo groot eene belangstelling ingeboezemd, dat de nacht mij te midden van het bosch verraste, en dat ik besloot er tot des anderen daags te blijven. (Het vervolg en slot hierna.) |
|