Op de hervatte vertooning van hondentrouw ten Amsterdamschen schouwburge.
Der Honden God, aan 't IJ met geestdrift aangebeên,
Kroont hier, in 't heilig Koor, der Honden Kunst alleen.
't Gaat wèl; men keert terug tot vroegre bastaardije,
Gelijk 't gewasschen zwijn ter wentling in het slijk!
Dat zich de schutspatroon van 't stomme vee verblije;
Dra volgt het paard den hond, en de aap den ezel. - Wijk,
O schim van Vondel, die weleer den wansmaak keerde;
En, Muzen, ach, verlaat den tempel, u gewijd! -
Waar men Verdienste en Deugd alleen bekroonde en eerde,
Daar kroont men thans, met drift, den geest van onzen tijd.
Maar, lokt men, hem ter gunst', de menschen weer met honden,
Zijt dankbaar jegens 't ras, zoo schrander als gedwee,
Dat thans, in ons geslacht, zijn' naasten heeft gevonden,
En schenkt, in ' t heilig Koor, den honden vrije entrée!
Febr. 1843.
ijntema.
Op bladz. 108, Meng., reg. 18 v.o., leze men: ‘de Macedonische veroveraar,’ in den eersten naamval.