Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
pariger en gelijkmatiger in zijn gedrag is. Het verstandelijke leven van den zuidlander staat in overeenstemming met deszelfs ligchamelijke leven, en even als de heete lucht van zijn vaderland hem dwingt, op het midden van den schoonsten dag siëste te houden, zoo dwingt hem ook de heetere strooming zijner ziel, te midden zijner schoonste werkzaamheid eene pauze te maken en uit te rusten. Uit deze rust jaagt hem echter vaak zijn hartstogt plotseling op, en onverhoeds oefent hij zijne kracht weder, met gespannen pezen en gloeijende drift, tot dat hij andermaal afgemat ter neder zijgt. Zoo ging het met rossini. Jaren lang hield hij siëste, en zijne vijanden spotteden over den dooden leeuw; doch plotseling verhief hij zich en schiep Tell, om terstond daarna weder in een dolce far niente weg te zinken. Zoo ook de zangkunstenares pasta. Jaren lang was zij van het tooneel verdwenen, nieuwe namen verdrongen haren ouden roem. Plotseling drijft inwendige beweging haar uit hare afzondering op, en de rudera harer stem zijn genoeg om Berlijn in bewondering weg te slepen. Vóór dat Madame pasta hare jongste reis naar Petersburg en Berlijn ondernam, leefde zij verscheidene jaren lang aan de oevers van het meer van Como. Aan den boord dezer helderblaauwe watervlakte, aan den voet der groenbewassen bergen had de zangeres zich een allerliefst landhuis doen bouwen. Hier oefende zij, namelijk des zomers, de minzaamste en lieftalligste herbergzaamheid. Familievrienden, kunstenaars en vreemden van eenigen naam of begaafdheid, vormden door hun komen en gaan eene onafgebroken karavane. Juditha pasta is als vrouw zoo aanminnig, als zij als kunstenares bewonderenswaardig is; zij is eenvoudig en ongemaakt, goedhartig, toegeeflijk en toch vol geest. Welk reiziger komt naar Milaan en bezoekt niet het meer van Como? Ik kon zulks te minder nalaten, vermits ik onder mijne brieven van aanbeveling er ook eenen bij mij droeg, die aan de beroemde zangeres gerigt was. Van Milaan naar de kleine stad Como bedraagt de afstand slechts weinige uren wegs. Het meer van Como vormt eene reeks van waterbekkens, die door kleine, uitspringende voorgebergten van elkander gescheiden zijn; eene bijzonderheid van ligging, waardoor de verscheidenheid van het landtooneel op eene eigenaardige wijs verhoogd wordt. Madame pasta's villa ligt aan het eerste dier bekkens. Wanneer men van | |
[pagina 135]
| |
den kant des meers derwaarts nadert, wordt men het eerst de nevengebouwen gewaar. Het heerenhuis zelf ligt meer achterwaarts en heeft een terras vóór zich, dat met zware boomen beplant is. Als men zich tegenover de villa bevindt, heeft men een allerliefst panorama voor zich; vijf of zes gebouwen van verschillende grootte en vorm worden van tuinen, lanen en terrassen doorsneden en omgeven. Het hoofdgebouw, met deszelfs zuilenfaçade, is in eenen schoonen stijl gebouwd en gelijkt de buitenzijde van een' kleinen schouwburg. Hier ontvangt de dame hare bezoeken, en tevens zijn hier ook logeervertrekken voor de vreemdelingen, die door de beminnelijke gastvrouw tot een langer verblijf genoodigd worden. Aan het einde van den eersten tuin ligt een tweede gebouw, hetwelk door Madame pasta zelve met haar gezin bewoond wordt; zijwaarts af vindt men de huiskapel, en nog verder achterwaarts een regt aardig huisje, dat tot herfstwoning dient. Badgewelven, trappen, kleine bastions, terrassen en bogengangen sieren verder dit landverblijf. Eene bark voerde mij over het meer naar deze tooverachtig gelegene woning; de gulheid der ontvangst overtrof nog mijne verwachting. Niet alleen werd ik ten eten genoodigd, (eene pligtpleging, met welke men zich gewoonlijk van alle aanbevelingsbrieven afmaakt) maar naauwelijks had ik, in den loop van het gesprek, mij laten ontvallen, dat ik voornemens was, aan de oevers dezer heerlijke landzee eenige dagen te vertoeven, of er werd in het geheim naar de herberg, waar ik afgestegen was, gezonden, om mijn' kleinen koffer af te halen, en ik moest de stellige belofte geven, dat ik minst genomen drie dagen verwijlen zou. Ik was de eenige gast niet. Madame pasta had eenen kring rondom zich, die uit onderscheidene klassen der maatschappij zaamgesteld was: Dr. C., een beroemde arts uit Nieuw-York, met zijne beide zusters, ferdinand hiller, de bekende componist uit Frankfort, Graaf neuperg, wiens broeder schoonzoon des Konings van Wurtemberg geworden is, benevens verscheidene dames uit Milaan. Het gezin van Madame pasta bestond uit haren gemaal, hare oude moeder, hare dochter, haren schoonzoon en een allerliefst kleinkind. Deze familie omvatte alzoo vier geslachten, en evenwel had Madame pasta's moeder nog geen enkel grijs haartje. | |
[pagina 136]
| |
Dienzelfden avond werd afspraak gemaakt tot een uitstapje, waaraan geheel het gezelschap deel nemen zou; men wilde den neveligen top eens bergs beklimmen, van welken de opgang der zon het verwonderlijkste schouwspel moest opleveren. Om te behoorlijken tijde op de bedoelde plaats te zijn, moest men ten één ure na middernacht opstaan. Daar vijf à zes dames van de meest verschillende constitutiën geene zwarigheid maakten, aan deze bergstormende karavane deel te nemen, hoe zouden de heeren zulks hebben kunnen weigeren? Derhalve ging men bij tijds naar bed, om bij tijds weder wakker te zijn; maar wie zou des avonds ten 9 ure hebben kunnen slapen, wanneer hij zich voor de eerste maal aan de oevers van een der schoonste meren op geheel den aardbodem bevindt, en zulks te midden van eenen Italiaanschen zomernacht, terwijl het helderste maanlicht en duizend flonkerende sterren zich in het kabbelende watervlak spiegelen? Lang nog stond ik aan mijn venster, toen reeds al de bedienden, die elk der aanstaande nachtreizigers naar zijn slaapvertrek gelicht hadden, ter rust gegaan waren. Ik kon niet slapen, en het bepaalde uur van ontwaken vond aan mij dengeen, die het eerst uit het bed sprong. Ik ben overtuigd, dat menigeen uit het gezelschap, wanneer hij over zijne eigenliefde had kunnen verkrijgen zich te laten uitlagchen, den knecht, die hem uit zijne vreedzame sluimering wekte, gaarne als zijnen plaatsvervanger op de wandeling gezonden en hem bereidwillig den zonsopgang afgestaan zou hebben. Anderen hadden liever het voorbeeld der zon zelve gevolgd, die eerst 's morgens ten vijf ure opstaat, nadat zij ten zeven ure 's avonds naar bed gegaan is. Edoch het vadzige tegensporrelen baatte niets, en in een kwartier uurs was alles op de been. Het weder was onbeschrijfelijk schoon, de hemel blaauw en helder, de maan vol en glansrijk. Madame pasta hield appèl; één heer ontbrak. Drie of vier bedienden werden voor zijne deur gezonden - alles was vergeefs; hij gaf ten antwoord, dat hij sliep. Terstond trok geheel de bende op, en gaf hem onder zijn venster eene ochtendmuzijk, zoo als de beste komieke opera er geen fraaijer kan leveren. Eindelijk ging het venster open; een hoofd kwam te voorschijn. ‘Wat is er te doen? Wat moet dat beteekenen? Ik geloof, dat men mij roept.’ | |
[pagina 137]
| |
‘Gij gelooft? Geheel het gezelschap wacht nog slechts op u alleen!’ ‘En waartoe dan dat?’ ‘Waartoe? Om op weg te gaan.’ ‘Zoo, gaat gij weg? Nu, dan ga ik niet mede. Ik bevind mij hier, bij Madame pasta, te wèl, dan dat ik er niet ook nog morgen zou willen blijven. Adieu, aangename reis!’ Met deze woorden ging het venster weder toe. Foei, die afvallige! Klaarblijkelijk was zulk een mensch onwaardig, een lid onzer moedige karavane te zijn. Wij lieten hem dan aan zijne luiheid over, en gingen aan boord der schuitjes, die ons naar de overzijde van het meer bragten, van waar wij onzen eigenlijken wandeltogt begonnen. Elke ridder bood zijner dame den arm, en op deze wijs begonnen wij, langs het al slingerend opwaarts loopende pad, den berg te beklimmen. Deze ridderdiensten waren noch gemakkelijk noch geheel aangenaam, want de steile weg was met duizend kleine spitse steentjes bedekt, die ons menigmaal onder de voeten wegglipten en waarbij dan steeds onze dames een' angstkreet aanhieven; struikgewassen verwikkelden zich menigmaal met lastige toedringelijkheid in de kleederen. Onze oplettendheid op de schoone kunne ontroofde ons somwijlen de oplettendheid op onszelven, en menigeen, wanneer hij een twintigtal schreden ver naar boven gekomen was, buitelde er wel dertig terug. De dame, welke ik aan den arm had, was eene jonge Engelsche, die het toeval in onze schuit aan mijne zijde gebragt had; ik had haar bij het uitstijgen de hand geboden, en zoo bleef ik natuurlijkerwijs haar partner bij den geheelen nachttogt. In dezer voege doorwandelden wij den afstand van bijna eene Duitsche mijl, elk daarbij zijne dame leidende, ondersteunende en bemoedigende; nu echter nam vermoeidheid de overhand. Gelukkigerwijs had men de voorzorg gebruikt van op een zeker punt een aantal ezels te doen gereed houden. De dames vertrouwden zich aan den vasten voet dezer beminnenswaardige dieren, en nu hadden wij het uitzigt, om, even als Baron munchhausen, ten minste dertien mijlen in veertien dagen af te leggen. Ondertusschen was de weg ook voor de viervoetige bergbeklimmers niet minder moeijelijk dan voor de tweevoetige. Twee of drie personen moesten elken ezel omringen en hem | |
[pagina 138]
| |
met stokslagen tot voortgaan pogen te overreden, nu eens hem van voren aan den toom grijpen, dan weder hem van achteren aansporen. Eindelijk begreep men toch, dat men op deze wijs niet snel genoeg voorwaarts zou komen, en moest wel besluiten, de eigene spieren weder in beweging te zetten. Voorzeker vond nu toch menige dame, dat de heer, die te huis en in bed gebleven was, eer een voorwerp van benijding dan van bespotting behoorde te wezen. Madame pasta klauterde als een eekhorentje en lachte ons allen uit. Diegenen onzer, die geene innerlijke aandrift gevoelden, om haar voorbeeld te volgen, moesten er toch toe besluiten, ten einde alzoo ten minste de eer hunner nationale vlag te redden, want er waren Italianen, Duitschers, Engelschen, Franschen en de hemel weet wat al volken en tongen meer onder ons. Op deze onze bedevaart geleken wij thans niet kwalijk naar die pelgrims, die, krachtens hunne gelofte, bij elke twee schreden voorwaarts er eene rugwaarts doen. Vier volle uren verliepen; allengskens verdween de maan. Zilverkleurige wolken begonnen zich aan den hemel te vertoonen, en weldra konden wij bemerken, dat de zon geen lust zou hebben, te wachten, tot dat wij op den top des bergs en in staat waren, om haar opkomen met onze bewondering te vereeren. Tegen acht ure kwamen wij eindelijk bij de muren van een oud kloostergebouw aan, hetwelk dien bergtop bekroont. De zon was veel nader bij de middaglijn, dan bij dat plekje aan den gezigteinder, waar wij ons hadden laten voorstaan haar te willen verrassen. Om ons eenigermate te vertroosten, gaf onze beminnelijke geleidster ons eene inderdaad dichterlijke beschrijving van het gezigt, dat wij gemist hadden. Meer dan twaalfmaal had Madame pasta alleen, of ook wel in gezelschap van rustiger bergklimmers, dit Alpentogtje gedaan; wat ons betreft, wij kwamen er met een' droogen mond van af, hetgeen bij den dorst, dien al ons zwoegen ons gegeven had, dubbel kwellend was. Gelukkigerwijs waren de middelen voorhanden om een koud ontbijt te bereiden, en geheel het gezelschap, tot onze schande zij het gezegd, toonde meer ijver voor het prozaïsche spijsgenot, dan voor het poëtische genot der schoone natuur. De gebraden hoenders, de Italiaansche worsten, de pasteijen verdwenen met de snelheid eens vliegenden vogels. Vruchteloos poogde Madame pasta ons de schilderachtige schoonheid van het nabijliggende landtooneel | |
[pagina 139]
| |
te doen begrijpen; onverschillig zwierven de blikken harer gasten een oogenblik in het rond, om met des te grooter behagen tot de handtastelijke elementen van ons ontbijt terug te keeren. Weldra waren de borden nog slechts met van vleesch ontbloote beenderen bedekt; de wijnflesschen hadden den laatsten droppel van haar bloed gespild, en nu eerst begon de landschaps-geestdrift over ons te komen. Wij stonden op de spits van een' der hoogste bergen in dit oord; eene dubbele Alpenketen omtrok hem aan den noordkant, terwijl in de tegenovergestelde rigtingen de heerlijke vlakten van Lombardije zich voor ons uitstrekten en onze blik over tien steden zweefde, welke in al de verscheidenheden der schitterendste verlichting hare torens ten hemel strekten. Nadat wij maag en oogen genoeg verzadigd hadden, gingen wij in het klooster een weinig uitrusten, en nu nam onze bekoorlijke gastvrouw de moeite op zich, om ons te onderhouden. Madame pasta is nog altijd eene schoone en edele gestalte, of de twee jaren, die sedert gemeld bezoek verloopen zijn, moesten haar ongemeen veranderd hebben. Haar haar, hetwelk zij, in zaamgewondene vlechten, à la Milanaise op het achterhoofd vastgestoken draagt, is glinsterend zwart en van eene volheid, welke menige jongere vrouw haar benijden zou. Haar oog is vurig, maar zacht; de sterkgebogene wenkbraauwen verraden, welk eene kracht van hartstogt zij in staat zijn uit te drukken, en de omtrek van haar aangezigt draagt een' echt Romeinschen stempel. De armen dezer kunstenares zijn van eene zoozeer tot spreekwoord gewordene schoonheid, dat een beroemde beeldhouwer eens zeide: ‘De armen, die aan de Venus de Medicis ontbraken, zijn in het bezit van Madame pasta.’ Over het algemeen hebben de Italiaansche vrouwen boven de Duitsche het voorregt, dat zij vroeger rijpen en later verouderen. Madame pasta stak geheel het gezelschap met hare vrolijkheid aan; zij zong en speelde ons kluchtige tooneelen voor, copiëerde met komieke carricatuur-gebaren beroemde tooneelspelers. Wanneer men bedenkt, dat deze vrouw niet alleen eene der twee uitstekendste zangeressen van haren tijd was, maar ook eene tragische tooneelkunstenares is, die door de waarheid van uitdrukking en de geweldige kracht van haar spel de allengs zich opdoende gebreken harer stem doet vergeten, zoo is het bijna onbegrijpelijk, hoe deze vrolijke luim zich bij haar, dwars door al die studiën en hartstogten, | |
[pagina 140]
| |
heeft kunnen levend houden. Wie zou gelooven, dat deze zoo veel aandoening wekkende norma, dat deze trotsche semiramis zoo vele beminnelijke poetsen kan spelen; wie denken, dat de Koningin van Babylon zich in eene colombine veranderen kan? Middelerwijl was het middag geworden; het werd tijd om aan onzen terugweg te denken; maar deze gedachte had weinig verheugends voor lieden, die het vermoeijende van den weg zoo ondervonden hadden als wij. Madame pasta keek ons allen, den een na den ander, in het rond aan, en glimlachte op eene veelbeteekenende wijs. ‘Mijne vrienden schijnen niet te weten,’ zeî zij, ‘dat wij hier op deze bergen machines bezitten, met hulp van welke wij de reizigers op de gemakkelijkste wijze der wereld naar beneden bezorgen.’ - ‘Machinen?’ riepen wij allen met verbazing uit. - ‘Ja,’ zeide zij; ‘volgt mij slechts, en gij zult bewonderen, hoe diepzinnig, hoe vindingrijk de menschelijke. geest is.’ Wij verlieten, door haar geleid, het kloosterplein, en zagen nu inderdaad eene zeer eigenaardige machinerie, welke dienen moest om ons op de grappigste en tevens behagelijkste wijs den berg te laten afglijden. Twaalf of veertien geweldige boomtakken, welker kleinere, rijk met loof omgevene twijgen tot eene gemakkelijke zitplaats zaamgevlochten waren, lagen voor ons. De middentak vormde eene soort van disselboom, tot welks handhaving een sterke breedvoetige Lombardijsche boer gereed stond. Elk der reizigers had op deze wijs zijn eigen equipaadje, met een mensch tot voorspan. Bij dit gezigt barstte geheel het gezelschap in een luid gelach uit, en onder vrolijk gejubel hotsten wij bergafwaarts, tot dat wij, duchtig dooreengeschud, bij den meeroever aankwamen. Een uur daarna klommen wij den graniettrap der Villa Pasta op; eenige oogenblikken rust en een bad in het frissche meerwater schonken ons weldra onze krachten weder, en eene gondelvaart besloot des avonds dezen bewegingsvollen dag. Indien nu al Madame pasta, op den eersten dag dat ik haar leerde kennen, zich met al den glans der bekoorlijke vrouw, met dien betooverenden schoonheidszin vertoonde, die het alledaagsche leven tot een poëtisch genot kan verhoogen, zoo leerde ik haar, in latere, stillere dagen, eerst regt in hare kunstenaarsnatuur begrijpen, en ik acht, dat, | |
[pagina 141]
| |
ondanks al wat de Berlijner critici nu laatstelijk over deze verwonderlijke vrouw geschreven hebben, een woord van opheldering nog altijd niet overbodig zijn zal. De dood van Madame malibran en het terugtreden van Madame pasta hebben de schouwburgen in Italië van derzelver grootste sieraden beroofd. Noch Madame ungher, noch Madame persiani kunnen met die beiden in ééne lijn gesteld worden. De bekoorlijke, door kunststudie uiterst geoefende en beschaafde stem en methode van persiani treffen in de concertzaal, maar op het tooneel ontbeert zij alle tragische uitdrukking, waarvoor deze zangeres reeds door hare schrale, onbeduidende gestalte weinig geschikt is. Ungher is met meer hartstogtelijkheid begaafd; maar zelfs in haren besten tijd ontbrak haar die plastische rust, die aan de kunst derzelver grootste schoonheid bijzet. Madame grisi, die tegenwoordig te Parijs en te Londen zoo hoog wordt opgevijzeld, is, bij al hare schoone eigenaardigheden, toch slechts eene gemengde kopij van malibran en pasta; oorspronkelijkheid ontbeert zij volstrekt. Ik heb geheel Italië doorkruist en ken de beste krachten van deszelfs tooneelen; ik kan dus uit eigene ondervinding beweren, dat het tegenwoordige Italië slechts zeer weinig talenten bezit, die op groote verwachtingen regt geven, en zulks wel voornamelijk omdat er groote voorbeelden ontbreken. Buiten en behalve de verwonderlijk schoone gezangsmethode van Madame pasta, heeft zij als tragische actrice zulk een grootsch en edel spel, dat hetzelve in het gemoed eener jonge kunstgenoot eenen beslissenden ommekeer moet te weeg brengen, haar talent moet doen rijpen en haar begrip verhelderen. Madame pasta is nog uit die voortreffelijke school, die sedert in Italië noch in Frankrijk, en nog minder in Duitschland, vervangen of vergoed geworden is. Men heeft mij verzekerd, dat talma, die voortreffelijke treurspeler, nimmer eene door Madame pasta te Parijs gegevene voorstelling verzuimde, wel te verstaan wanneer hij op dien avond zelf niet spelen moest. Ik weet niet meer, welke rol het was, waarin Madame pasta voor de eerste maal te Parijs het tooneel betrad; maar talma moet bij dezelve zoo zeer van verrukking buiten zichzelven geweest zijn, dat hij uitriep: ‘Dit kind toont mij plotseling, wat ik twintig jaren lang vergeefs gezocht heb!’ Talma's lof was slechts de uitdrukking van het gevoel des geheelen publieks. De voorstellin- | |
[pagina 142]
| |
gen van Madame pasta dragen een onnavolgbaar kenmerk. De Berlijner critici leggen een bijzonder gewigt op de omstandigheid, dat zij met de middelen, welke haar uit hare schoonere dagen overgebleven zijn, nog zoodanig weet te werken, dat hare gebreken daardoor verborgen worden; maar Madame pasta heeft nimmer eene stem van veel omvang of kracht gehad; dat was het niet, wat haar groot maakte. Wat haar deed bewonderen, had zij door onbeschrijfelijke vlijt en door een bijzonder genie aan de natuur als afgedwongen. Niet enkele deelen, maar het geheel in elk gedeelte van hetgeen zij verrigtte, was dat, wat men met zoo veel verbazing aanstaarde. Voor een publiek, hetwelk zijne voorname oplettendheid op de materiéle hoedanigheid der stem vestigde, had Madame pasta steeds eene moeijelijke taak; hierdoor kwam het ook, dat de zangeres te Milaan op het groote tooneel der Scala nimmer bijzondere uitwerking deed, terwijl bij de noordelijke natiën de kelk der geestdrift zich tot aan den rand toe vulde. Het Milanesche publiek, hetwelk met regt als de meest bevoegde beoordeelaar in geheel Italië geldt, heeft aan Madame malibran verre de voorkeur boven Madame pasta gegeven; en evenwel heeft de laatste nooit die oneenparigheid in hare voordragt gehad, welke men bij de eerste opmerkte. Madame malibran gaf zich geheel aan hare ingeving van het oogenblik over; zij was steeds de kunstenares, waartoe het gevoel haar op dat tijdstip maakte, en toonde zich in eene en dezelfde rol op den eenen dag verheven en op den anderen middelmatig. Het talent van Madame pasta verheft zich zelden boven deszelfs gemiddelde hoogte, maar daalt ook nimmer beneden dezelve weg. Bij haar is alles studie en overleg; en aan deze gelijkmatigheid harer kracht is het ook toe te schrijven, waarom zij in Engeland, Frankrijk en Duitschland, gelijk over het algemeen in het noorden, meer bewondering gevonden heeft dan in haar eigen vaderland. Ik had dikwijls gelegenheid, om met Madame pasta muzijk te maken. Eenigzins vreemd is het, dat die kunstenares niet gaarne meer alleen en voor zichzelve speelt; het schijnt min of meer, alsof hare moeijelijke studiën haar voor het bekoorlijke van muzikale dweeperij verstompt hebben. Maar voor hare vrienden is zij steeds bereid te zingen. Elken avond vóór dat de dag geheel ten einde was, in het uur | |
[pagina 143]
| |
wanneer de blaauwe kleur der lucht allengskens in een raadselachtig graauw verkeerde, beklommen wij de gondels, die op het vreedzame meer gereed lagen. Onze Donna del lago bezat eene geheele flotille; een klein schuitje, op de Chinesche wijs gelakt, werd door haarzelve bestuurd; met een riem in elke hand voer zij de overige steeds vooruit. Op zulke oogenblikken zong zij ons hare liederen voor. Plotseling den loop harer bark stuitende, zat zij daar met kruiswijs over elkander geslagene armen, terwijl de ons omringende blaauwe waterspiegel van het meer, onder den krans der donkere bergen, aan haar schoone buste met het hooge voorhoofd eene tooverachtige uitdrukking bijzette. Canova heeft dit buste in marmer gebeiteld, en men beweert, dat het een zijner beste werken is. Wat mag wel Madame pasta genoopt hebben, haar heerlijk verblijf aan het meer van Como, haar gezin en hare zoo talrijke vrienden te verlaten, om zich op nieuw aan de ongewisse zee van het schouwtooneel te vertrouwen? Men heeft beweerd, dat materiele verlegenheden, dat de ongunstige staat van geldelijke omstandigheden haar daartoe gedwongen hadden. Dit begrip berust op eene dwaling. De Donna del lago bezit een zoo ruim vermogen, dat zij, in eene der schoonste straten van Milaan, een prachtig hotel, gesierd met de zeldzaamste voorwerpen van kunst en met alles, wat gerijf en weelde bieden kunnen, haren eigendom noemt; even min ontbreekt het haar aan schoone rijtuigen en paarden, om haar van en naar haar landhuis aan het meer van Como te brengen. Ongetwijfeld, men heeft opgemerkt, dat de Italiaansche kunstenaars meer aan hebzucht overgegeven zijn dan de Duitsche; maar zoo lage beweegredenen mogen wij bij geene vrouw onderstellen, wier huis als een beeld van oud-Romeinsche gastvrijheid bekend is. Veeleer kan de als een vulkaan plotseling opvlammende aard van den zuidlander, waarop ik bij het begin van dit opstel verwezen heb, de oorzaak van dit besluit zijn; hetzelfde herrijzen tot werkzaamheid, hetwelk rossini tot het zamenstellen van zijnen Tell geprikkeld heeft, en hetwelk men bij de meeste groote kunstenaars van Italië, als eigenaardigen trek huns levens, kan wedervinden.
th. vanbeneden, Groothertoglijk-Toskaansche Kamermuzikant. |
|