Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] Aan mijne ontslapen vriendin Petronella Moens, gestorven den 4 januarij 1843, in den ouderdom van ruim 80 jaren. Het rustuur sloeg. Gij hebt den loop volbragt, Uw' strijd voleind, volhard in 't vast gelooven; Het donker graf biedt u geen doodschen nacht, Neen, de ochtendgloor des levens zweeft er boven; De morgenstond, zoo lang vergeefs gewacht, Het licht, dat u noch tijd noch lot zal rooven, En wat uw oog, sinds tachtig jaar, niet zag, Aanschouwt gij thans - 't werd eindlijk voor u dag! Geen taal kan uw verrukking woorden leenen: De duisternis omhult uw pad niet meer; De lange nacht is voor altijd verdwenen! Wat voelt gij thans, bij zulk een' wisselkeer? De dankbaarheid doet u van blijdschap weenen; Met heldren blik staart gij op hooger spheer; Gij ziet! - en hemelvreugd doorstroomt uw harte; Hij is daarheen, de ontberingsnacht der smarte! Thans ziet gij hen, die u zijn voorgegaan, De vriendenschaar, die nooit uw oog mogt groeten, De leidsliên voor uw' voet op 's levens baan; 't Is zaligheid, die braven weêr te ontmoeten En met hen voor Gods vadertroon te staan; Dat zien kan u de smart der aard' verzoeten. Verloste! juich! 't gemis van tachtig jaar Staat thans voor u, gelijk een nachtwaak, daar! Het is verklaard, het raadsel van dit leven; Maar, week uw nacht, uw werk blijft voortbestaan; Het volgde u ginds, in 's Hemels schoone dreven; Het uur der rust bragt u verkwikking aan; Daarboven staan uw daden aangeschreven, En 't zaligst loon toefde u aan 't eind der baan: Gij zaaidet hier in ootmoed en vertrouwen; Uw maaitijd kwam; thans moogt gij d' oogst aanschouwen! [pagina 104] [p. 104] Wat God u schonk was u, voor hart en geest, Ten spoorslag, om Zijn Rijk op aard' te stichten: In woord en daad zijt gij getrouw geweest Door weldoen en 't volbrengen van uw pligten; Uw liefdrijk hart was dáár, waar gij het meest Den wanklen voet op 't spoor der deugd kost rigten; Rein was het licht, dat uwe hand ontstak. En schooner, dan wat aan uw oog ontbrak. De Grijsheid blijft uw' naam met eerbied noemen; Zij dankt u voor de vruchten, haar geboôn; De lieve Jeugd vermaakt zich met de bloemen, Door u geplukt in 't Rijk van 't Goede en Schoon. Het Vaderland zal zich op u beroemen; De Kunstmin vlecht voor u een lauwerkroon; Het Christendom erkent en schat de waarde Van u, die 't beeld eens Christens toonde op aarde. Zwijgt thans uw luit aan Rhijn- of IJsselboord, En slaat uw hand niet meer de zilvren snaren, Toch wordt uw lied in de echo's vaak gehoord, Wanneer Natuur de beemden tooit met blâren. Als 't: ‘God zij de eer!’ door lucht en wolken boort, Weêrklinkt uw toon in 't lied der Christenscharen, En 't heilig koor, vereend door broedermin, Stemt met u in den lof des Heeren in. 't Geschapen licht zonk hier voor u in 't duister, Maar hooger glans had u de ziel omstraald, En voor uw' geest, gedrukt door de aardsche kluister, Is nooit de zon des heils ter kimm' gedaald; Zij blonk voor u met ongeschapen luister, Dien ons geen Seraf schetst, geen Engel maalt; En - blind voor de aarde en 't nietig stofgewemel, Vondt gij den weg, die uitloopt op den Hemel. Heil u! - Gij schudt uwe aardsche kluisters af, Wier drukkend wigt den pelgrimstogt verzwaarde; Volbragt is 't werk, dat u Gods liefde gaf; Het voerde u op voor hooger stand en waarde. Ik treur niet bij uw stil en vreedzaam graf; Dáár rust uw stof - en dat behoort aan de aarde. [pagina 105] [p. 105] Gij hebt geloofd, ook waar uw oog niet zag; Thans ziet gij en - 't blijft eeuwig voor u dag! 7 Januarij, 1843. w.h. warnsinck, bz. Vorige Volgende