Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Russische waterdrager. Door Th. Bulgarin.Waar is het geluk te vinden? - In den handel en in den effectenhoek, zal de een zeggen. - In mijne geldkist, herneemt de ander. - Neen, in het vette ambt, dat de Heer N.N. bekleedt, merkt een derde aan. - In een' teederen liefdeblik van haar, fluistert al zuchtende een vierde. - Met één woord, er bestaat geen stellig en volstrekt geluk op deze wereld, vermits ieder op zijne wijs gelukkig is; en mij komt diegene de gelukkigste van allen voor, die zich in eenen toestand bevindt, welken anderen voor niets minder dan benijdenswaardig houden, en die daarin toch met zijn lot tevreden is. En juist om deze reden benijd ik mijnen iwan, die voor vijftien roebels papierengeld mij dagelijks water en brandhout naar de derde verdieping draagt en uit geheel ons huis een maandelijksch inkomen van zestig roebels trekt. Iwan is gezond en sterk als een buffel, en eene dragt hout of een paar emmers water zijn voor hem geen bezwarende last, maar een kinderspel. Kortzigtige philanthropen worden van deernis en bewondering aangegrepen, wanneer zij zien, hoe hij onder zijne vracht gekromd gaat; maar dat doet hij niet omdat die vracht hem te zwaar is, maar omdat hij dien op deze wijs gemakkelijker draagt. En wat is ook eene dragt hout voor een sterk manspersoon! Hebt gij ooit de lastdragers te Marseille gezien? Zoo niet, zal ik u zeggen, welk slag van lieden dit is. Bij Marseille ligt een dorpje, hetwelk sedert ouden tijd door Spaansche uitgewekenen bewoond wordt; zij oefenen allen de kostwinning van lastdragers, en gewennen zich van kindsbeen daaraan. Wanneer de Marseiller lastdrager zijne twintig jaren bereikt heeft, torscht hij op zijne schouders, van het eene eind der stad naar het andere, eenen last, zoo als een Finsche klepper | |
[pagina 86]
| |
uit den omtrek van Petersburg dien bezwaarlijk zou voortslepen. En onze waagdragers? zie eens, welke pakken zij hanteren! En de voerman van onzen vrachtwagen? Is voor hem een zak meel van 9 pud (360 pond) niet alsof het een peulschil was? Hij pakt dien op, werpt hem op zijne schouders, en hijgt niet eens onder zoo groot een gewigt. De beroemde athleet rappo verhaalde ons eens, dat hij in zijne kindschheid zwakkelijk geweest was, maar dat zijn meester hem had aangespoord, om gedurig zwaardere lasten te tillen, en dat hij op deze wijs zijne spieren versterkt had. Zijne kunsten begon hij met appelen in de hoogte te werpen, en kon het eindelijk even gemakkelijk bommen doen. - Gewoonte is eene tweede natuur, en men kan den mensch aan alles, wat men wil, gewennen. Heden ten dage houden wij het bijna voor een verdichtsel, dat de Romeinsche voetknecht, in het koperen harnas gepantserd en zijne mondbehoefte, zijne ketels, ja zelfs palissaden tot het opslaan van het nachtleger dragende, met deze geheele pakkaadje over rivieren zwemmen kon! En toch is dit ligt begrijpelijk; want de Romeinsche burgers oefenden zich van hunne kindschheid af in de gymnastiek. Mijn iwan voert het woord gymnastiek nimmer in den mond en is toch sterker dan menig gladiator. Reeds als knaap reed hij met zijnen vader in het bosch, velde boomen, schikte het gehakte hout vademwijs bijeen en laadde het vervolgens op den wagen. Iwan begon zijnen leertijd met enkele blokken, en eindigde dien met zulke vrachten hout op te beuren, dat zijn eigen vader, een man van zes voet lang, daarover bedenkelijk het hoofd schudde. Op zekeren dag zeide iwan: ‘Vadertje, zou het niet goed zijn, dat ik voor een paar jaren naar Piter (Petersburg) ging? Hoe goed hebben lieden van onze soort het daar niet! Zij verdienen er hun brood, betalen hunnen obrok stipt, en zenden nog een' mooijen spaarpenning naar huis.’Ga naar voetnoot(*) - ‘Hebt gij er lust toe, zoo houd ik u niet terug,’ gaf de vader ten antwoord. De moeder fronste het voorhoofd; maar iwan zeide, op liefkozenden toon: ‘Moedertje, ik zal u eene kitschka koopen, dat geheel het dorp er de oogen wijd over opsperren | |
[pagina 87]
| |
zal, en gij, zusters, krijgt ieder eene sarafan!Ga naar voetnoot(*) Thans volgde de eene omarming de andere; iwan's vertrek werd op den volgenden ochtend bepaald; maar des avonds te voren ging iwan nog afscheid nemen van zijne grunja. Het arme meisje droogde zich de tranen met hare mouw af, en zag hem daarbij zoo treurig aan, dat het hem geheel weemoedig om het hart werd. ‘Schrei toch niet langer, gekje!’ zeî hij; ‘ik ga immers maar naar Piter, om een sommetje geld voor onze aanstaande huishouding te verdienen.’ - ‘Ach, gij zult er mij vergeten!’ snikte grunja; ‘te Piter zijn de meisjes zoo mooi opgeschikt.’ - ‘Kom mij met zulke praat niet aan boord,’ riep iwan, driftig wordende; ‘ik vergeet slechts het kwade, dat de menschen mij aandoen; het goede niet. Eer twee, hoogstens drie jaren ten einde zijn, zijt gij mijne vrouw - daar hebt gij er een kruis op te pand.’ - ‘Ik zal al dien tijd schreijen en voor u bidden, lieve iwan,’ zeî grunja. - ‘Bidden, dat is goed; doe dat; maar er bij schreijen is noodeloos; kijk maar niet naar de jonge knapen, hoort ge, en vooral niet naar de militairen!’ - ‘Foei, schaam u, iwan, dat gij mij zoo iets kunt zeggen,’ riep grunja blozende; ‘maar ziedaar hebt gij een' zoen en dan nog een' - en nu, vaarwel!’ Onze goede iwan trekt nu naar Petersburg in het Artel, betaalt er 25 koper - kopecken kostgeld, en krijgt daarvoor heerlijke koolsoep en grutten, uitmuntend brood en smakelijke kwas. In het Artel wonen twintig arbeiders; elk van dezen viert zijnen naamdag, en allen doen zich op hooge feestdagen wat te goed; alsdan wordt de tafel met pasteijen benevens gebraden vleesch of ook visch bezet. Midden onder het gelag komt er iemand en roept onzen iwan naar het huis van den Heer N.N., waar eene groote wasch gehouden zal worden en waar hij water moet aandragen. Iwan wil opstaan, maar zijne makkers houden hem terug. ‘Waarom zoo haastig, wanja? Kom, laat ons nog eens in het rond drinken; wij willen u bescheid doen.’ Zoo gezegd, zoo gedaan; de wijn smaakt het gezelschap regt goed; men zingt, men drinkt, tot eindelijk iwan, zijnen beroepspligt indachtig, in de vrolijkste gemoedsstemming van zijne kameraden afscheid neemt. De keukenmeid beknort den draler, | |
[pagina 88]
| |
het aardige kamermeisje dreigt met de ongenade van Mevrouw, die in alles o zoo stipt is; maar iwan weet zich met geestige invallen, met wel te pas gebragte spreekwoorden zoo goed te verdedigen, dat zelfs de altijd zuur ziende Finsche kokkin moet grimlagchen; en komt hij nu, als het Nieuwjaar wordt, met zijnen deftigen gelukwensch bij Mijnheer en Mevrouw, zoo wordt er ook niet geknord, want de kamenier heeft van iwan's te laat komen geen woord gezegd - hij is er te vrolijk, te beleefd toe, en ook een te knappe jongen. Het was reeds in het derde jaar, dat iwan op deze wijs hout en water sleepte, en in al dien tijd had ik hem niet eene eenige maal droefgeestig gezien. Slechts eens, toen ik hem vroeg, of hij gehuwd was, zuchtte hij en antwoordde: ‘Neen, Mijnheer, maar het wordt tijd dat ik trouw; mijn liefje zit t'huis en wacht mij met ongeduld. Ik moet er heen; doch het is toch ook jammer, dat ik mijn werk hier er aan geven moet. Het brengt mij goed geld in, en ik heb beste lieden getroffen. Evenwel, als het najaar komt, ga ik naar huis. God, hoop ik, zal Mijnheer gezond doen blijven. Wil Mijnheer mij nog eene gunst bewijzen, zoo schenke hij zijne klandisie aan mijnen neef; het is een goede en een sterke jongen. Reeds als kind is hij hier naar de stad gekomen, en ik laat hem in mijne plaats.’ - ‘God verleene u zijnen zegen, iwan; ga en trouw uw meisje, maar kom eerst nog eens bij mij, om afscheid te nemen.’ - ‘Uwe gunstrijke tevredenheid is mij genoeg,’ hernam iwan en ging, innig aangedaan, met zijne beide emmers vol waschwater den trap af, terwijl hij een liedje neuriede, dat van zijne gemengde gemoedsgesteldheid getuigde. Iwan heeft, in de drie jaren van zijn verblijf te Petersburg, met slepen en dragen 2160 roebels papierengeld gewonnen. Hiervan heeft hij er 440 voor kost en huisvesting moeten uitgeven; ruim 700 heeft hij, deels in geld, deels in geschenken, naar huis gezonden, en met het ronde sommetje van 1000 roebels bespaard kapitaal is hij zelf teruggekeerd. Toen iwan van haar afscheid nam, was grunja achttien jaar oud; op haar eenentwintigste was zij in haren vollen bloei, en kwam hem nog schooner voor, dan te voren. De ouders van beide de partijen kwamen bijeen, werden den koop eens, schudden elkander de handen, en een vrolijk bruiloftsmaal besloot de geheele zaak. Thans is iwan | |
[pagina 89]
| |
een deftig landman; hij bezit fraaije paarden en vette koeijen. Grunja is een wijfje als melk en bloed; de kinders zien er uit als jonge beeren; het driejarig zoontje sleept reeds met den wateremmer, en niet lang zal het duren, of hij draagt een' emmer vol water. Iwan heeft alles, wat zijn hart verlangen kan; maar op feestdagen, wanneer de boeren voor hunne huizen bij elkander zitten, dan denkt onze vriend nog somwijlen aan het leven, hetwelk hij te Petersburg gesleten heeft - die tijd is voor hem in zijne herinnering nagenoeg hetzelfde, wat voor iemand van onzen stand de eerste jaren zijn, waarin hij een ambt bekleed heeft - en alsdan wenscht hij, dat het oogenblik spoedig daar mogt zijn, waarop zijn stepka den zoo winstgevenden post van waterdrager te Piter zal kunnen aanvaarden. Oppervlakkige beschouwers denken, wanneer zij eenen lastdrager met zijne vracht hout op de schouders zien: ‘Arme drommel, welk een moeijelijk leven leidt gij toch niet!’ Doch, wie is er wel, die een leven zonder last leidt? Ieder van ons draagt eene vracht, een pak, dat hij gaarne zou willen afwerpen; en hoe veel ongelukkiger en tevens dwazer is het niet nog, dat zekere lieden vrijwillig lasten dragen, voor welke zij niet berekend zijn, en op deze wijs zichzelven en ook de zaak bederven! Nemen wij slechts de letterkunde ten voorbeeld. Hoe veel water, hoe veel hout slepen niet onze letterkundigen bijeen, zonder met het eerste onzen dorst te lesschen of ons met het andere te kunnen verwarmen! Ik voor mij, die een ongelukkige tijdschrift - criticus ben, zou veel liever eenen zwaren last hout dragen, dan het lastige ontuig lezen, waarmede onze vervelende veelschrijvers ons onophoudelijk het leven zuur maken. Iwan was in zijn voor zoo moeijelijk gehouden beroep regt gelukkig, en thans leidt hij een leven zoo vrij en vrolijk als een vogel, want onder den last der braafheid struikelt en valt men niet ligt. Bedenkt slechts, dat er booze vrouwen, valsche vrienden, nijdige ambtsbroeders, domme dikteerders en onwetende copiïsten zijn; dat de wereld rijk is aan hoogmoed, ingebeeldheid, onkunde en eene menigte gevoelig drukkende lasten. Mijn iwan heeft van dit alles niets gekend; was zijn dagwerk volbragt, zoo dacht hij aan zijne grunja, aan zijne geboorteplaats, zijne aanstaande huishouding, en al wat hij wenschte verschaften hem zijne vlijt en zijne aartsvaderlijke zeden, onder den bijstand van God en | |
[pagina 90]
| |
van brave lieden. Ik herhaal derhalve mijne, reeds in den aanhef van dit verhaal geuite meening, dat diegene het gelukkigst is, die 't met zijn lot voor lief neemt, wanneer hij zich daarbij in eenen toestand bevindt, die aan anderen niet benijdenswaardig voorkomt. |
|