Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 30]
| |
henen komen te water en te land, op twee rij-, twee spoorwegen en met de stoomboot over de rivier. Gaat men aan den Quai d'Orsay scheep en zakt een paar uur ver den stroom af, dan is men te Sevres. Boven hetzelve ligt op fraaije heuvels Meudon, zijwaarts af St. Cloud; van dit laatste stadje wordt het door het Park gescheiden. Parijs heeft niet de eer, het vlek onder zijn stadsgebied te rekenen; het behoort tot het departement van Seine en Oise, waarvan Versailles de hoofdplaats is. Eene steenen brug voert naar Sevres, eene tweede naar St. Cloud. Beide bruggen zijn van schoone bouwkundige evenredigheden; tusschen dezelve rijzen eilanden uit den stroom, met bosschaadjen en tuinen, die in de lente als groote bloembedden op het watervlak rusten. Aan alles bemerkt men de nabijheid der hoofdstad. Ook is St. Cloud een koninklijk verblijf. Beide plaatsen strekken zich langs de helling van boschrijke heuvels uit; het is een fijn en sierlijk landschap, vooral des avonds, wanneer de zon ondergaat, en haar purperrood in het blaauw kristal des hemels gloort, terwijl bosschen en bruggen hunne donkere schaduwen over de laatste goudtinten van den glans der dagtoorts spreiden. De spoorweg op den regter oever der Seine brengt slechts tot op den heuvel van St. Cloud; van daar moet men lang afdalen, om in dat stadje te geraken, en vervolgens moet men nog door het Park. De spoorweg van den linker oever strijkt digt langs Sevres voorbij; maar het stationsgebouw, te Parijs, is zoo afgelegen, dat men bijna even spoedig naar Sevres zelf kan rijden, dan naar die stadswijk, waar het ligt. Deze omstandigheden zijn op zichzelve van weinig belang, en ik voer ze slechts aan als bewijs, dat de gewone rijwegen soms de mededinging der spoorwegen wel kunnen verduren. Ook rijden er elk uur twee wagens van Parijs af, den wagen van St. Cloud niet medegerekend, en dan nog vaart er eene stoomboot. Zooveel echter heeft het publiek hierbij gewonnen, dat men des zondags ten minste zeker is, naar Versailles of St. Cloud te kunnen geraken, wanneer zich daartoe reden opdoet; te voren moest men zijne plaats derwaarts twee dagen vooruit bestellen. Wij plaatsten ons in eene gondole; het bureau is aan de Tuileriën. De gondole heette Mina. Mina rende zoo snel voorwaarts, dat men geenen tijd had om rond te zien. De straat Rivoli, de tuin der Tuileriën vlogen ons voorbij; ziedaar de Place de | |
[pagina 31]
| |
la Concorde, ruim, onmetelijk bijna, opgesierd als een salon; twee fonteinen en de obelisk in het midden, in den achtergrond het paleis der afgevaardigden, dat, met zijn nieuwe basrelief en de kolossale standbeelden op de trappen, zich als een Grieksche tempel verheft. Die beelden stellen beroemde staatsmannen voor, en de spottende Parijzenaars zeggen, dat men bij de kamer der afgevaardigden de groote wetgevers buiten de deur zet. De Goden en Godinnen in de fonteinen hebben eenen harden winter moeten doorstaan; ook zien zij er alle uit, alsof zij de tering hadden, en de onsterfelijken schijnen op het punt om den geest te geven. Nu wil men ze vergulden. Het vergulden, dat men sedert kort in bouw- en beeldhouwkunst heeft ingevoerd, is een puffGa naar voetnoot(*); het duurt vier weken, en dan ziet het er uit als een versleten kleedingstuk. Het beroemde gouden huis op den Boulevard des Italiens is als verwelkt. Jammer is het om al de daaraan bestede kosten, de vensters van spiegelglas, de Arabesken en de sierlijke evenredigheden van het gebouw. Den geheelen nacht door had een vreeselijke storm gewoed; de straten waren met leijen en met afgevallene brokken metselwerk bedekt; men veegde het puin der schoorsteenen van de daken. Wij waren blijde, toen wij buiten de stad kwamen; verscheidene menschen waren om het leven gekomen. In de Tuileriën had de wind eenen statigen kastanjeboom verbrijzeld, in de Champs Elysées lagen de lijken van ettelijke boomen. Het ijzeren dak der Madelaine-kerk was ingestort. Nog altijd blies de wind zeer hevig; het was droog, stofferig, koud, met helderen zonneschijn daarover heengespreid; een waar Maartsweder. Wij reden Passy, Auteuil en Boulogne voorbij; Auteuil krijgt men echter niet te zien. De Seine golfde en bruiste en schuimde in haar bed, waarin zij tusschen wallen van gehouwen steen gevat is, alsof zij een gegraven kanaal ware. De plantengroei was ver gevorderd; het lenteleven zwol en botte allerwegen uit; het groen der weiden was als met een nieuw vernis overgoten; boomen en heggen hadden kransen van dikke knoppen en jong ontluikend loof. O, waarom verjongt zich | |
[pagina 32]
| |
de natuur, en de mensch niet met haar? Waarom drijft ook hij geene versche knoppen en versch loof? De zon, die ons tot genot van haar licht doet ontwaken, knaagt aan ons leven, verteert onze krachten; maar één ding is ons gegeven, dat niet verwelkt en niet vergaat: de kunst, die wij in ons dragen als eene eeuwige lente. Onze togt naar Sevres was eene kunstreis; die fabrijk is eene akademie, een museum: men vindt er het schoone zelfs in het nijverheidsbedrijf; fabrijkwerk verheft er zich tot het ideale. Isabey, jacotot, berenger, constantin en andere eerste kunstenaars werken voor Sevres. De beide eerste namen hebben eene Europesche beroemdheid. De koninklijke fabrijk ligt zijwaarts af, aan den weg naar Versailles; eene diepe gracht, digt met tuinen bezet, scheidt haar van denzelven. Eene met boomen bezoomde rijlaan leidt naar den hoofdingang. Aan het hek ontving ons een gids in lichtbruine kleeding met pleeten knoopen, het vest met wit passement bezet. Men leidt de bezoekers het eerst in de verkoopzalen (salles de vente) en hieraan doet men verkeerd, want nu zien zij terstond en in eens het heerlijkste, hetwelk de fabrijk kan aanbieden. Men behoorde met de werkplaatsen, de ateliers, te beginnen, waar alles nog ruw, nog in het ontluiken en worden is, vervolgens over te gaan tot de pottebakkerijen, tot het aardewerk, tot het steengoed, ten einde zoodoende trapsgewijs het genot te verhoogen, tot dat men eindelijk voor raphaël's school van Athene of voor zijne ste cecilia stil bleef staan. Heeft men eenmaal raphaël in het hoofd, wat kan men dan nog verder verlangen te zien? In de verkoopzalen treft, terstond bij het binnentreden, een glasschilderstuk van berenger het oog, in het venster ter regter zijde van de deur. Wij houden het voor het beste, wat Frankrijk in de laatste tijden heeft voortgebragt. Het verbeeldt ste theresia, bezig haren vader te bekeeren: zij wijst naar den hemel en houdt eene predikatie; de heer papa zit vrij bedeesd te luisteren. Of er in het stuk wezenlijke kunstwaarde is, willen wij niet onderzoeken; bij het glasschilderen komt het alsnog vooral op het vaste, vurige der kleuren aan, en in dit opzigt heeft het beeld ons verrast. Ook de statuetten zijn het eerst uit Sevres in de mode geraakt; zij zijn van biscuit, sneeuwwit en glinsterend als albast. De ten toon gestelde statuettes zijn | |
[pagina 33]
| |
st. louis, louis douze, charles quint, françois premier, henri quatre. De Koningen zitten te paard in hun vorstelijk gewaad; niets, wat kunst vermag, is er aan verzuimd, maar zij zijn, man en paard te zaam, geen' voet hoog, en in deze verhouding hebben, vooral de krijgshaftige Koningen, zoo als frans I en hendrik IV, iets poppigs en nietigs. De majesteit van den Monarch en het geweldige van den oorlogsman verdwijnen bij deze kleinte geheel en al. De uitdrukking in de trekken van lodewijk XII is met dat al voortreffelijk; dit zachtaardige gelaat is tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkt. De Maagd van Orleans, Prinses maria en paul en virginie in de wieg zijn allerliefst; de kussens en doeken in dit laatste stuk hebben eene weekheid, eene plooiwerping, welke de kunstigste, teederste beitel van den grootsten beeldhouwer misschien vruchteloos zou trachten te bereiken. In deze zaal vindt men de beroemde dejeuners. Zij zijn prachtig, maar duur; het goedkoopste kost 2000 francs, en vervolgens stijgen de prijzen tot 5, 6, 8 en 9000 francs. Het duurste is het déjeuner d'anacreon; het bestaat, even als de overige, uit vier kopjes met derzelver schoteltjes, eene koffijkan, een suikerpot en het schenkblad, hetwelk te zamen 9540 francs kost, geen' penning minder. Vrijelijk kunt gij 9539 francs 19 sous bieden, men laat het er u niet voor. De kopjes zijn lichtbruin en elk derzelve toont het borstbeeld van eenen der voornaamste liefdedichters uit de oudheid: tibullus, propertius, ovidius en sappho. Op het schenkblad is de vergoding van anacreon afgebeeld. De dichter wordt door de Gratiën opgeheven; een Amor tokkelt de lier: alles uiterst bevallig, met heerlijke kleuren en niet al te, gelijk men zulks noemt, gemaniëreerd geschilderd; alleenlijk heeft men den ouden heer wat al te jong gemaakt. Volgens mijne meening doet men hem buitendien meestal te veel eer aan; de lieve stukjes, die hem van de half beschonkene lier suizelen en die men Oden noemt, zijn toch hier en daar wat al te vrij; een hedendaagsche zanger zou zich iets dergelijks niet durven veroorloven. Meer lokten mij de overige déjeuners aan, dat der pottebakkers uit den ouden tijd, der hedendaagsche pottebakkers, der beroemde uitvinders en der beroemde schilders. De oude pottebakkers kosten 6500 fr., de hedendaagsche 3885; onder deze laatsten heb ik bötcher opgemerkt en den Chinees king-li-phousa, met wien ik | |
[pagina 34]
| |
daar voor de eerste maal kennis maakte. De uitstekendste onder de afgebeelde uitvinders zijn güttenberg, montgolfier en toricelli. Waarom men rubens, van dijk, rembrand en philip van Champagne als de grootste schilders gekozen heeft, is mij niet duidelijk geworden. De schilderstukken vormen eene niet onaanzienlijke verzameling; wij kunnen ze onmogelijk alle optellen. In de eerste zaal hangt een landschap naar ruisdaal: het is goed geslaagd, gelijk over het algemeen alle beelden met gematigd koloriet; de donkere toonen hellen meestal naar het harde over. Zoo, bij voorbeeld, heeft men er een werk van den eersten rang: titiaan's geliefde. Om de scherpe schaduwen te verkrijgen, is het te dikwijls in het vuur gebragt moeten worden; hier en daar schijnen de verwen als verbrand; het staat aangeslagen voor den prijs van 25,000 francs. Daarentegen heerscht de volkomenste harmonie, eene bewonderenswaardige ineensmelting der teederste kleurtinten in raphael's school van Athene, in zijne Vierge au linge, in de Madonna des Groothertogs van Florence. De Vierge au linge komt mij voor, het hoogste te zijn, wat men te Sevres bereikt heeft; de prijs is 35,000 fr. Vervolgens herinner ik mij nog eenen karel dujardin (32,000 fr.), de atala van girodet en de bekende groep van amor en psyche. Het duurste stuk is van Madame jacotot; het verbeeldt ste cecilia, naar raphaël; het origineel is te Florence. In hetzelve vinden wij ten deele dezelfde gebreken weder als in titiaan. De schilderij wordt voor 50,000 fr. te koop geboden. Bezwaarlijk zullen zich koopers voor zulke kostbare kunstwerken opdoen. Van tijd tot tijd zendt de Koning dezelve aan buitenlandsche Souvereinen ten geschenke. Er wordt van gesproken, om de schilderstukken, benevens de vazen, wanneer daarvan eene grootere hoeveelheid bijeen zal zijn, in het Louvre ten toon te stellen. In de derde zaal vindt men de voornaamste vazen en de tafelsieraden; in de rondom het vertrek geplaatste kasten staan de thee- en koffijserviezen; men vindt er van alle prijzen, van de eenvoudigste teekening tot het rijkste schilderwerk; borden van 200 fr. het stuk, maar ook pijpenkoppen, die niet boven de 4 of 5 fr. te staan komen. De twee tafelsieraden bestaan elk uit vijf stuks; zij zijn voornamelijk met goud voorzien en wel niet in den besten smaak; de vijf stuks te zamen komen op 22,000 fr. Het kostbaarste in | |
[pagina 35]
| |
deze zaal zijn twee vazen, die zonder het voetstuk, waarop zij staan, zeven voet hoog en te zamen 70,000 fr. waard moeten zijn. Van alle vazen en beeldwerken, welke de fabrijk in porselein vervaardigd heeft, worden de modellen bewaard; deze modelverzameling vormt het voornaamste deel van het Museum, hetgeen eene verdieping hooger geplaatst is dan de verkoopzalen. Sedert 1740, toen de fabrijk ontstond, zijn deze modellen zorgvuldig bewaard geworden. Hier heeft men geheel de geschiedenis der beeldhouwkunst in Frankrijk onder zijne oogen, en allermerkwaardigst is het, de veranderingen in smaak en manier van het eene tijdperk tot het andere te volgen. Om echter tot een resultaat te komen, moet men meer tijd hebben, dan eenen voorbijsnellenden buitenlander gegund is. Het Museum is in de eerste plaats tot vorming en vervolkomening der aan de fabrijk verbondene kunstenaars bestemd; deze hebben ook eene bibliotheek te hunner beschikking, welke de tot het vak betrekkelijke werken bevat. Het Museum vult tien of twaalf zalen en kamers. De buitenlandsche fabrijken hebben er staaltjes harer voortbrengselen gezonden; in kasten achter glas ziet men Weener, Berlijner, Saksisch en Russisch porselein. Wij hebben een borstbeeld des Hertogs van reichstad uit Weenen opgemerkt; voorts eene kostbare vaas uit Nymphenburg en eene andere uit Petersburg. Beide zijn het schoonste, wat door buitenlanders herwaarts gezonden is, en kunnen de vergelijking tegen het beste, wat Sevres voortgebragt heeft, volkomen doorstaan. Thans dalen wij eenen trap lager. De kunst verdwijnt niet geheel, maar zij treedt op den achtergrond; industrie neemt de bovenhand. Van de Vierge au linge gaan wij tot de eenvoudige melkkan over, van het porselein tot het steengoed en aardewerk. Het beste steengoed komt uit Engeland, zoo verzekerde onze Cicerone; ik moet mij blootelijk op zijn oordeel beroepen, daar ik voor mijzelven mij niet vermeet hierin een gevoelen te hebben. Het Engelsche steengoed voert het opschrift Staffordshire. Kenners kunnen hier gelegenheid vinden om vergelijkingen te maken; nevens Engelsche en Fransche fabrikaten ziet men er de voortbrengselen aller landen van Europa, namelijk derzulke, die steengoed vervaardigen. Mij is van dit alles weinig in het hoofd gebleven. Men komt er, reeds | |
[pagina 36]
| |
vermoeid van het gaan en staan, het zien en bewonderen. Wie van zich in al dien wirwar als te huis vinden? Er volgt oververzadiging. Met schrik trad ik in de onafzienbare ruimte, waar pottebakkers waren van alle einden der wereld bewaard worden. Daar staan zij in kasten met glazen langs de vier wanden en op tafels in het midden, zoo lang en breed, dat er naauwelijks een doorgang vrij blijft. Daar staan zij, nevens elkander, onoverzienbaar, ontelbaar, in massa's, welke het oog niet doordringt, al die gedaanten van vaatwerk, welke de hand van den wilde of de ovens onzer groote steden gebakken hebben: men ziet er van alle wijdte en hoogte, van het poppigste kinderspeelgoed tot de kolossale amphore, waarin eenmaal water uit den Ganges geschept geworden is. Welke wonderlijke figuren! Welk verwringen der verhoudingen! Welke grillig uitgedachte sieraden! Hoe spiegelt zich niet in de ruwe of te gekunstelde vormen de sluimerende of verbasterde beschaving der volken! En in dien bajert van de zonderlingste misgeboorten der kunstvlijt, hoe weinige, waarin zich ook slechts de geringste nadering tot het rustig-schoone evenwigt van de liniën, de vormen en de afmetingen der Hetruscische vazen vertoont! Bij eene bijzondere gunst werd ons veroorloofd de werkplaatsen te bezoeken, en hierdoor hadden wij gelegenheid, geheel de handelwijze gade te slaan, van af het kneden van het deeg tot op het oogenblik dat het kunstwerk gereed is. De porselein-aarde wordt voornamelijk gevonden te St. Grieix in het departement van Haute Vienne, waarvan Limoges de hoofdplaats is. Deze aarde wordt in de fabrijk gewreven, uitgewasschen, gereinigd en vervolgens tot koeken gekneed, die een' halven voet over het kruis breed en een' duim dik zijn. De zoo gevormde koeken worden nu op de draaischijf gerond en gevormd. De aarde, of eigenlijker gezegd het deeg, dat bij deze verrigting afvalt, wordt zorgvuldig bewaard, op nieuw gezuiverd en uitgespoeld, waarna het voor fijner en teederder dan het eerste wordt gehouden. Het vervaardigde stuk wordt nu van glazuur voorzien, daarna verguld en dan eerst de kleuren er op gebragt. Deze laatste verrigting is de hagchelijkste. De kleuren ondergaan in den bakoven natuurlijk eene verandering, maar alle niet in dezelfde mate; de grootste moeijelijkheden heeft men met het karmijn. Het verguldsel blijft mat, tot dat al de ver- | |
[pagina 37]
| |
rigtingen ten einde zijn en het stuk niet meer in den oven komt; alsdan wordt het met agaatsteen glad geslepen. De eerste proefnemingen tot het vervaardigen van porselein heeft men in Frankrijk aan den Markies de fulvy, Gouverneur van het kasteel van Vincennes, te danken gehad. Hij trok de porseleinaarde uit Tournay en Chantilly; het gelukte hem reeds toen, een fabrikaat tot stand te brengen, hetwelk met het Japansche porselein kon wedijveren, en het gelukte hem evenzeer, zich met zijne schoone ontdekking aan den bedelzak te brengen. De pachters-generaal kochten hem zijn geheim af, en deden te Sevres het thans nog aanwezige, naar een paleis gelijkende fabrijkgebouw oprigten, hetwelk in 1755 voltooid werd. Om aan een verlangen van de Markiezin de pompadour te voldoen, bragt lodewijk XV geheel de inrigting door koop in zijn bezit, en sedert behoort zij tot de koninklijke domeinen. Onder de bestuurders, die er gewigtige verbeteringen in aangebragt hebben, noemt men wel inzonderheid parent en reynier; doch eenen buitengewoon grooten opgang begon de fabrijk te maken onder het bewind van den Heer brogniart. Van dat tijdpunt af, namelijk van het begin der achttiende eeuw, dagteekent haar glans en hare beroemdheid. De Franschen beweren, dat het Sevres-porselein het fraaiste en fijnste van geheel de wereld is. Dat de inrigting met hare verkoopzalen, haar onmetelijk Museum en hare werkplaatsen de volledigste en rijkste in hare soort mag heeten, willen wij gereedelijk met hen gelooven. Sedert vijftien jaren houdt men zich te Sevres ook met glasschilderen bezig, doch naar het schijnt niet met bijzonder grooten ijver. In de daartoe bestemde werkplaats vonden wij een' eenigen kunstschilder; hij arbeidde aan een kolossaal venster, waarop hij den slag van Taillebourg door delacroix overbragt. Ongelukkiglijk is men hier nog niet verder gekomen dan het opleggen der kleuren; men verstaat nog niet ze in het glas zelf in te smelten. Alles te zaam genomen heeft de fabrijk een personeel van 260 menschen. Een werkman verdient er dagelijks ten minste 3 francs; menigeen hunner 5 tot 7. Die tien jaren in dienst geweest is, behoeft de inrigting niet meer te verlaten; hij trekt 3 francs daags tot het eind zijns levens. Behalve de porseleinfabrijk bezit Sevres er eene van shawls; ook vervaardigt men er gekleurde kristallen en scheikundige | |
[pagina 38]
| |
voortbrengselen. Wij mogen almede het bier en de flesschen niet vergeten. Deze laatste, hoezeer zij den naam van bouteilles de Sevres dragen, worden in het nabijgelegen Bas- of Neder-Meudon gemaakt, dus genaamd in tegenstelling van het eigenlijke Meudon, dat op eene hoogte ligt. Sevres drijft sterken handel; steeds liggen hier vele groote rivierschepen voor anker. Uit Bourgogne wordt er veel wijn heengevoerd, ter zake der ontzaggelijk groote keldergewelven, welke men er heeft. Zij deelen, zegt men, aan den wijn eenen eigenaardigen smaak mede, die door kenners zeer geacht wordt. Toen wij Sevres verlieten, begon de avond te vallen. Wij gingen door het Park naar St. Cloud, om van daar naar Parijs terug te keeren. De wind was gaan liggen; de Seine gleed stil voorbij; geen blad bewoog zich; de natuur was als afgemat en sliep uit van den storm als van een' roes. Slechts het gevogelte in het Park was levendig en kwinkeleerde, als ware de ochtend reeds op hand. Vinken en merels fladderden om de nog bladerlooze boomtoppen en zongen een welkomstlied aan de lente. En terwijl wij aldus door de eenzame lanen voortgingen, steeg in mij het beeld van napoleon op, die, gelijk men weet, des zomers te St. Cloud woonde. Hoe menigmaal mag hij niet in dit Park rondgewandeld hebben, terwijl de vogels hun avondgezang kweelden en de vesperklokken luidden; maar hij hoorde in zijnen geest slechts het gebulder van het geschut. Hij zonderde zich in eenzaamheid af, om van daar verderf en vernieling uit te zenden, even gelijk jupiter zich in wolken hult, wanneer donderslagen en bliksemstralen woeden zullen. Zonder aarzelen verpletterde hij legers door de kracht der gedachte; en reed hij dan zegevierend over het bloedige slagveld, zoo redde hij zich uit het afgrijzen voor zijnen eigen triomf achter het Noodlot; wat hem in zijn binnenste voortdreef, scheen hem de wil der voorbeschikking. Hij was de laatste veroveraar; en men mag niet over het hoofd zien, dat talleyrand, wiens vermogen slechts in het onderhandelen en het overreden gelegen was, tot Frankrijks vergrooting meer toegebragt heeft, dan de verschrikkelijke slagleveraar en slagwinner napoleon. |
|