| |
De Theemstunnel en de ingenieur Brunel.
De voltooijing van dit, twaalfhonderd Engelsche voeten lange reuzenwerk is eindelijk gelukt, en aan de angstige verwachting, waarmede men dezelve te gemoet zag, voldaan. De noodzakelijkheid van zulk een werk was gelegen in de behoefte eener meer gemakkelijke wijze van verkeer, dan door middel van overvaart, voor die deelen der hoofdstad, welke zich oostwaarts op de beide oevers der rivier gedurig verder uitstrekken. Door de vermeerderde scheepvaart in het algemeen, en vooral door de stoomvaart, was deze gemeenschap met hulp van veerbooten, die reeds te voren lastig en kostbaar was, thans nog moeijelijker geworden. Aan eene brug was niet te denken, uit hoofde van het onophoudelijk heen en weder varen van zoo vele duizenden zeilschepen, waaronder zich geweldig hoog getuigde driemasters bevinden. De haven van Londen neemt, van benedenwaarts tot aan de London-bridge, de geheele ruimte der rivier in, en de dokken zelven liggen voor een gedeelte boven de plaats, waar de Tunnel onder het rivierbed henen loopt. Men zou de geheele haven en al de daarin liggende schepen stroomafwaarts moeten verleggen, om de mogelijkheid te erlangen, op de bedoelde plaats eene vaste brug over den Theems te kunnen slaan. Even min was er, bij zoo levendig een verkeer, eene schipbrug te maken; zij had, om het aanhoudend op- en afvaren van schepen, en met name van stoombooten, die de rivier bijna even druk doorkruisen als de omnibussen de straten der stad, (zoodat de Theems, om zoo te zeggen, eene straat van Londen geworden is) gedurig opengehouden en dus voor den overgang nutteloos moeten worden. Derhalve was er geen ander middel van verbinding mogelijk, dan eenen weg, niet over maar onder het water aan te leggen. Vroeger ontworpen en zelfs gedeeltelijk ten uitvoer gebragte plans waren opgegeven geworden. Men had hinderpalen
ontmoet, die alle
| |
| |
kunst en volharding schenen te trotseren, en slechts de drang der steeds toenemende behoefte was in staat, om aan het nieuwe plan van brunel gehoor te verschaffen. Deze behoefte namelijk groeide niet alleen aan naar mate het getal der oeverbewoners zich vermeerderde, maar ook naar gelang, bij een toenemend verkeer, de tijd hun kostbaarder werd. Had een bewoner van den eenen oever zich naar eenen bewoner van den anderen te begeven, zoo ging er bij den geweldigen omweg, dien hij nemen moest, bijna een halve dag verloren. Het ontwerp van den Heer isambard brunel werd dan in 1823 goedgekeurd, nadat het, vooral door den Hertog van wellington, die ook het militaire oogpunt deed gelden, krachtdadig ondersteund was. De voorbereidende werken tot aanleg van dit wereldwonder begonnen in 1824 tusschen Rotherhithe op den regter en Wapping op den linker oever. Den eersten Januarij 1825 kwam het beroemde schild, het vermaardste misschien in de wereldgeschiedenis na het schild van achilles, in werking, ondersteund door de, boven aan den gangput geplaatste, zoo uitmuntende stoommachine van perkins. Dit schild, of cellenweefsel, waarin de arbeiders werkten, gelijk ook al de andere kunstmiddelen, tot het uitgraven van den Tunnel aangewend, zijn genoegzaam bekend, en men kan dus hier volstaan met de oplettendheid voornamelijk op de voltooijing van het werk en op deszelfs vindingrijken bouwmeester te vestigen. De ingang is alleen aan den kant van Wapping, dat is op den linker oever van den Theems, onmiddellijk aan den rand van het water. Eene soort van koepel, aan de zijden van welken door niet zeer hooge vensters het licht naar binnen valt, laat den binnentredenden eer eene groote chambre obscure dan eenen onderaardschen gang vermoeden. Zoodra men ingetreden is, treft de
eenvoudige sierlijkheid van den neêrdalingstoren den geest. Bij de leuning gekomen, volgt het in de diepte starend oog de twee zeer fraaije wenteltrappen, die afwaarts voeren, en ziet beneden den ingang der beide tunnelwegen, die door afbeeldingen in geheel de beschaafde wereld overbekend geworden zijn. De portier ontvangt den bezoeker, die naar beneden wil, aan het bekende draaikruis, hetwelk ook op die bruggen van Londen gevonden wordt, waar men voor den overgang betalen moet. De bestemming van dit kruis
| |
| |
is, te beletten, dat iemand zonder betaling doorga, en deszelfs beweging wijst, door eene geheime bewerktuiging, naauwkeurig het getal der bezoekers aan, zoodat zelfs de portier zich niet het geringste bedrog kan veroorloven. Het kruis voorbij zijnde, daalt men in eene diepte van 60 à 70 voet (de grootste diepte, in het midden van het werk, bedraagt 76.) Beneden slaat men den gang ter regter zijde in. Bij den eersten blik in denzelven is geestdrift zeer verschoonbaar, ja hoogst natuurlijk. Men verbeelde zich dien sierlijken, bijna verblindend witten, tooverachtig met gas verlichten gang, aan welks uiteinde beide zijden als ineen schijnen te loopen en het oog slechts met moeite den eindmuur van den tegenover liggenden mijnput gewaar wordt. Men verbeelde zich verder, dat boven dit werk een der magtigste rivierstroomen van Europa zijne golven rolt; dat op dien stroom zich eene drijvende stad van vaartuigen aller soort beweegt, en elke minuut eene menigte zwaardere en ligtere stoombooten, sommige daaronder reuzen van de eerste grootte, heen en weder bruisen. Vervolgens denke men aan het genie en de standvastigheid van den man, die dit werk, tot roem onzer beschaving, in zoo korten tijd, wanneer men den stilstand van hetzelve niet mederekent, voleindigd heeft - en alsdan zal men aan zijnen arbeid van ganscher harte den tol van bewondering betalen, dien hij verdient. Met zulk een gevoel (zegt de mededeeler van dit berigt) betrad ik den beroemden tunnelgang, dien ik, om zoo te spreken van het eerste ontstaan af, op onderscheidene tijden bezocht had. Ik ging hem bijna ten einde tot daar, waar een hek den toegang naar den put aan de zijde van Rotherhithe sluit, in welken put thans ook aan die zijde de trap gebouwd wordt. Het openliggende blad van een zoogenaamd vreemdelingenboek noodigde mij uit, mijnen naam er in te schrijven. Hieruit vernam de oppasser, dat ik een buitenlander was, en maakte mij nu terstond op eenen
heer oplettend, die niet ver van daar bezig was aan werklieden bevelen te geven. Het was de bouwmeester, de Heer brunel, zelf! Terstond werd ik aan hem voorgesteld, en aan dit toeval had ik een gesprek met dezen buitengewonen man te danken.
Ten opzigte van den Tunnel merkte hij met regtmatige zelfvoldoening aan, dat hij zich van het eigenlijke plan geenen tittel of jota had laten afdingen, noch door wetenschappelijke, noch door onwetenschappelijke, en even min door
| |
| |
hooggeplaatste personen. De Tunnel, zoo als dezelve nu in deszelfs eindelijke voltooijing aanwezig was, was dus geheel en al zijn werk. Allerbelangrijkst voor mij was zijn terugblik op de tallooze hinderpalen, welke hij gedurende den bouw ontmoet had. Het herhaalde binnendringen van den Theems beschouwde hij niet als de voornaamste dier hindernissen; bitter liet hij zich uit over andere belemmerende tegenwerkingen, welke hij had moeten ondervinden. Het bittere zijner aanmerkingen echter verloor zich grootendeels, toen hij van de pogingen der Regering kwam te spreken, met welke zij zich beijverd had, het begonnen werk ten einde te doen brengen. Zichzelven geheel ter zijde latende, schreef hij het slagen van het werk meer bijzonder toe aan de belangstelling, de tusschenkomst en de ondersteuning der Regering. Tot voltooijing van den tweeden gang, als ook tot het aanleggen der aanrijwegen voor rijtuigen, was men voor het oogenblik nog niet rijk genoeg; doch hij hoopte het beste, nadat de nieuwe weg voor voetgangers geopend zou zijn, welke opening voegzaam met kersmis aanstaande zou kunnen plaats hebben. (De toegangsprijs, tot op de gemelde opening, blijft vooreerst nog op een' Engelschen schelling of 12 stuivers Hollandsch bepaald.) Van het grootsche werk den bouwmeester nu op hemzelven terugvoerende, vernam ik bijzonderheden, die voor mij van belang waren. Op mijne aanmerking, dat ik hem voor eenen man van ongeveer zestig jaren aanzag, antwoordde hij met levendigheid: ‘Voeg er vrij nog dertien bij.’ Ik had derhalve eenen drieënzeventigjarigen grijsaard voor mij, in het volle vuur der jeugd, met de gezondste kleur op het aangezigt, met grijze lokken wel is waar, doch geenszins spaarzaam daarvan voorzien, tamelijk vol van wezen, met een levendig oog, over geheel het gelaat de weêrschijn van eenen schranderen geest en van een welwillend hart, wat het ligchaam
betreft van middelbare grootte, niet al te gezet, gang en houding vast en levendig. De Franschman is in hem niet te miskennen, hoezeer minder merkbaar in de spraak, dan in zijn geheele wezen en voorkomen. Sedert meer dan veertig jaren heeft brunel zich aan de dienst der Britten gewijd, en hunne taal en gewoonten aangenomen; vroeger had hij, in de Westindiën, de gele koorts en later, in Europa, een zeer ontrustend asthma gehad, doch was door de Voorzienigheid, zeide hij, gespaard geworden voor het werk, onder welks
| |
| |
gewelf wij thans te zamen wandelden. Met zigtbare aandoening nam hij mijne aanmerking op, dat de zevenjarige stilstand van het werk voor hem wel pijnlijk moest geweest zijn, en zeide, dat men ligt begrijpen kon, hoe vurig hij den Hemel gesmeekt had, hem tot op de voleindiging van hetzelve het leven te laten behouden. Bijzonder scheen hij gehecht aan de gedachte, dat ook juist dit werk hem in het leven gehouden had; want, meende hij, niets versterkte in den ouderdom de levenskracht zoo zeer als de uitvoering van een bouwwerk. Hij ontving mijne mededeeling, nopens de buitengemeene deelneming, met welke men in Duitschland den voortgang van zijn werk had gadegeslagen, met merkbaar genoegen, en gaf mij de hooge achting te kennen, welke hij voor den wetenschappelijken geest der Duitschers koesterde. Wij waren nu weder aan het uiteinde van den gang en in den neêrdalingsput gekomen; en nadat hij mij nog eenige wetenschappelijke mededeelingen gedaan had over den scheeven aanleg der muren van soortgelijke bouwwerken, voorts over de voortreffelijkheid van het Engelsche cement, de inrigting van den vloer, enz. namen wij afscheid. Op den door mij gegeven wenk, dat de muur van den put, aan het einde der beide gangen, in het geheimzinnige schemerlicht, uitmuntend geschikt zou zijn, om er een gedenkteeken te plaatsen, en hoe ik hoopte, dat de tijdgenooten hier een monument voor hem zouden oprigten, kwam het gesprek op christoffel wren, den bekenden bouwmeester der St. Pauls-kerk, die zich met dat gebouw zelf zijn gedenkteeken gezet had. Hiermede scheidden wij van elkander. De Heer brunel ging weder onder de rivier; ik, innig aangedaan, op de rivier. De nu verwezenlijkte mogelijkheid van dit onder en op is een kenmerkend tijdstip in de geschiedenis der beschaving.
|
|