geven. Bedriegen wij ons niet, dan zullen de beide achtingwaardige Schrijvers, alhoewel zij van een verschillend standpunt zijn uitgegaan, in elkanders denkbeelden en begrippen, gereedelijk kunnen berusten.
Rec. had echter gewenscht, dat, even gelijk de Heer luttenberg, bij het opsporen van de oorzaken der armoede, tevens eenige middelen tot herstel heeft opgegeven - zoo ook de Heer grevelink in de beschouwing van zoodanige middelen had kunnen en gelieven te treden, die men hier ongaarne mist, en waarbij men zich in zijne verwachting eenigzins vindt teleurgesteld. De Schrijver bepaalt ons toch alleen bij den aard der kwaal, in zoo verre dezelve de materiéle welvaart ondermijnt, en hij schetst ons denzelven, onzes erachtens, naar waarheid; maar, wanneer hij, van de belastingen gewagende, zegt: ‘het zal wel even belangrijk zijn, dat deze lasten zoo spoedig mogelijk worden opgeheven,’ en er op laat volgen: ‘wij laten de beantwoording dezer vraag aan lieden van meerdere kennis en zeggen alleen: wij gelooven het wel,’ enz. dan is het er verre af, dat de zaak zelve, door dit antwoord, helderder is geworden. Wij erkennen echter, dat de Schrijver bij de keuze van het standpunt, waarop hij zich plaatste, zich op een terrein begaf, hetwelk, in menig opzigt, uitsluitend wordt betreden door hen, die belast zijn met de zorg voor de groote huishouding van den Staat; en het werd alzoo een moeijelijk en teeder punt, hierbij in eene nadere ontwikkeling van denkbeelden te treden. Zien wij wèl, dan was onthouding hier meest raadzaam.
De Proeve behandelt de groote zaak uit een ander gezigtspunt; maar daarom was de Heer luttenberg meer vrij in het onderzoek van de middelen tot herstel, nadat hij den aard der kwaal en derzelver oorzaken, uit een bepaald oogpunt, had opgegeven; en in dit opzigt mag zijn arbeid als vollediger beschouwd worden. Intusschen, en alhoewel de bedenkingen des Heeren grevelink in verband staan met de Staathuishoudkunde in het algemeen, zoo is derzelver mededeeling als belangrijk te beschouwen, vooral in eenen tijd, waarin de Regering des lands den toestand der verarmde volksklassen tot een bepaald voorwerp van onderzoek gemaakt heeft, en het is geenszins overtollig te achten, dat de oorzaken der toenemende armoede, van meer dan ééne zijde, een punt van overweging uitmaken. De zaak is van