Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis door Nederland en België, met toepassing op het lager onderwijs, de instellingen van liefdadigheid en de gevangenissen in die beide landen. Door Ramon de la Sagra, Afgevaardigde bij de Cortez van Spanje, corresponderend Lid van het Koninklijk Instituut van Frankrijk, enz. IIde Deel. België. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1842. In gr. 8vo. 303 bl. f 3 - :Reeds bij de aankondiging van het eerste deel van dit werkGa naar voetnoot(*) berigtten wij, dat het oogmerk der reis van den | |
[pagina 723]
| |
Heer r. de la sagra was, in andere landen de middelen na te sporen, aangewend ter verbetering van het lot des volks en tot deszelfs opvoeding en verlichting, ten einde die op zijn eigen vaderland, het in dezen nog zoo achterlijke Spanje, toe te passen. Heeft de Schrijver in het eerste deel het verslag geleverd der slotsom van zijn onderzoek in ons vaderland, het tweede deel behelst hetzelfde verslag met betrekking tot België. De hoofdzakelijke inhoud is de volgende: Hoofdstuk I. Het lager onderwijs in België. Geschiedkundig overzigt. Voortgang onder het Hollandsch bestuur. Verval na de omwenteling van 1830. Invloed der Roomsch-Catholijke geestelijkheid. Bewaarscholen te Brugge, Luik, Verviers. Lagere scholen. Genootschap tot aanmoediging te Luik. Kweekschool te Luik. School van Nijverheid te Luik. Vrijscholen te Gent. Werkschool te Gent. Scholen te Brugge, Antwerpen. Zondagscholen te Antwerpen. II. Instellingen van liefdadigheid. Algemeen overzigt. Instellingen tot het verleenen van onderstand. Armbesturen en Armhuizen. Het groote Gasthuis te Brussel. Gasthuis pacheco. Verschillende kleinere Gasthuizen. Wees- en Vondelinghuizen. Weesjongenshuis te Gent. Weesmeisjeshuis te Gent. School van bogaerde te Brugge. Weeshuizen binnen de stad Antwerpen. Hospitalen en verdere inrigtingen voor Krankzinnigen. Gasthuis voor vrouwelijke Krankzinnigen te Gent. Krankzinnigenhuis te Antwerpen. Gheel. Huizen ter opneming van zwangere vrouwen. Instellingen ter wering van bedelarij en vagebondaadje. Werkplaatsen van liefdadigheid te Gent, Antwerpen. Bedelaarsgestichten. Gesticht van de chambre, te Brugge. Gesticht te Hoogstraten, Koloniën van landbouw. Instellingen ter voorkoming van armoede. Leer- en werkscholen voor arme kinderen. Inrigtingen voor doofstommen en blinden. Gesticht voor doofstommen en blinden te Brugge. Gesticht voor doofstomme meisjes te Gent, voor doofstomme en blinde meisjes te Brussel. Gesticht voor doofstommen en blinden te Brussel. Gesticht voor doofstommen te Luik. Banken van Leening. Spaarbanken. Gesticht voor boetvaardige vrouwen. III. Gevangenissen. Algemeen overzigt van de door het nieuwe bestuur ingevoerde wijzigingen. Klassificatie naar de geslachten, den ouderdom, de zedelijkheid. Regeling van den arbeid. Voeding. School- en godsdienstig onderwijs. Bescherming. Huis van opsluiting te Gent, te Vilvoorde, ver- | |
[pagina 724]
| |
betering te Sint Bernard. Huis van militaire opsluiting te Aalst. Over den toestand der arbeidende klasse in België. Had ons verslag van het eerste deel, behalve het leveren van eene bloote aankondiging van het werk, ook ten doel, om te waarschuwen tegen het toen reeds zoo veel geruchtmakend geroep in ons vaderland om zoogenaamde vrijheid van onderwijs, aangeheven door eene partij, die wij toen ook reeds aanduidden met den naam: Pfaffen unter Katholiken und Protestanten; het is bekend, in hoever onze Regering reeds aan dit geroep al of niet heeft toegegeven. De grootste opmerkzaamheid is voor ieder, die belang stelt in den bloei van het onderwijs, waardig datgeen, wat de Schrijver ons als de rampzalige vrucht van die vrijheid in België leert kennen. Het Genootschap ter aanmoediging van het lager onderwijs te Luik drukt zich in rondborstige taal daaromtrent, in deszelfs verslagen van 1836 en 1837, aldus uit: ‘Zoo in ons land al een noodlottige proeve van de onbegrensde vrijheid van openbaar onderwijs genomen werd, laat ons daarom toch de hoop niet opgeven, dat eene ondervinding van zeven jaren toereikend zal geweest zijn, om den wetgever beter in te lichten. - De werkende partij, die zich heden van het onderwijs meester maakt en overal scholen weet op te rigten, zal weldra op eene hoogsthuishoudelijke wijze met eene schijnbare voorziening in de behoeften des volks te dezen aanzien voor den dag komen, en, de taal der vaderlandsliefde aannemende, aan de Kamers zeggen: “De tusschenkomst en de medewerking van de regering ten behoeve van het volksonderwijs zouden ongetwijfeld eene verpligting zijn, zoo, op het berigt van deszelfs vrije uitoefening, de openbare en de bijzondere ijver niet dadelijk hunne veelvermogende hulp waren komen aanbieden. Nu het echter dien ijver gelukt is, het volk scholen te geven, die met alle denkbare huishoudelijkheid bestuurd worden, is de medewerking van het bestuur nutteloos en wordt zijne hulp overbodig.” Indien de aanbieding eener organieke wet vertraagd wordtGa naar voetnoot(*), tot dat de vijanden der hervorming eene soortgelijke taal kunnen voeren, zal dezer overwinning ten volle beslist en de magtigste, de meest vermogende, de | |
[pagina 725]
| |
belangrijkste instelling der nieuwere tijden aan de waakzame hand der regering geheel ontrukt zijn; zij zal in haren verderen loop aan de willekeurige meening der partijen ter beschikking staan, en de inzigten dergenen vervullen, die haar het best aan zich ondergeschikt weten te maken.’ Zeer naïf is de beschrijving van den jammerlijken toestand van het onderwijs in België vóór deszelfs vereeniging met Nederland. Wij ontleenen daaruit het volgende: ‘In de steden werd, de opvoeding aan menschen toevertrouwd, die van de kunst van onderwijzen hoegenaamd niets verstonden; in de dorpen was het nog erger gesteld, en liet men ze aan wezens over, wier geheele kunde zich tot het lezen van gedrukte letters, het gebrekkig schrijven van enkele woorden en het trekken van wat fraaije krullen bepaalde. - Doorgaans werd de school door den pastoor of door een of ander koorzanger bestuurd, die er zijne bespottelijke wijsheid kwam uitkramen: andere Leerinstituten stonden onder de bereddering van twee of drie vrouwtjes, die onderling eene soort van vennootschap sloten ter ontginning van 't menschelijke verstand. Een kamer, die te gelijk tot school en keuken diende, wat banken van populierhout, een stoel voor elke matres, en even zoo veel rietjes, lang genoeg, om de stoute kinders in alle vier hoeken der kamer op neus of vingers te tikken: ziedaar wat men toen aan schoolmeubels al zoo noodig had. En nu 't onderwijs? De kinderen leerden in één winter het gansche a, b, c, van 't kruis voor de A af tot aan de Z toe; 't jaar daarop leerde men hun spellen, en nog later met veel hokken en stooten het gothisch alfabet lezen; waarna, zoo de ouders het oorbaar rekenden, om aan de opvoeding nog verder uitbreiding te geven, het jeugdig geslacht lijntjes en hanepootjes leerde maken, om, als de matressen knap genoeg waren om eene pen te vermaken, ten langen leste tot zelfs de edele schrijfkunst te leeren uitoefenen.’ Zoo was het voorheen met het onderwijs in België gesteld, en zoo begint het er weder uit te zien na de omwenteling van 1830! Maar hoe is het met het onderwijs elders, d.i. buiten België, gesteld, daar, waar de scholen der zoogenaamde broeders en zusters der Christelijke leer toegelaten worden? - Wij willen een sprookje verhalen; noemden wij 't anders, wie zou het geloof geven? Onlangs verscheen voor eene zekere regtbank een persoon als getuige, wiens | |
[pagina 726]
| |
naamteekening werd vervangen door het teeken X, met bijvoeging der volgende verklaring, door andere getuigen onderteekend: ‘Dit is het teeken van N.N., van beroep Schoolonderwijzer, die verklaart niet te kunnen schrijven.’ - Waar is dit gebeurd? In België? - Neen! Om welke reden verdeelde onlangs een verdienstelijk geleerde ons vaderland in het eigenlijke Kanaän en in het Overjordaansche? Maar, om tot het door ons aangekondigde werk van den Heer de la sagra terug te keeren, gunstiger, dan over den toestand van het onderwijs, is des Schrijvers verslag over de instellingen van weldadigheid in België. Over het geheel schijnen wij Nederlanders geene reden te hebben, om, wat deze betreft, ons boven de Belgen te verheffen. Wij troffen zelfs in des Schrijvers berigten het een en ander aan, dat ook bij ons navolging verdient; zoo als, bij voorbeeld, dat het tegenwoordige Bestuur van België zich met het beramen van middelen bezig houdt, om den intrest der door de lombarden uitgeleende sommen de meestmogelijke vermindering te doen ondergaan. Vooral ook is zeer belangrijk het berigt aangaande de, te Brussel en Antwerpen bestaande Gestichten voor boetvaardige vrouwen. Als aanhangsel wordt bij de vertaling van het oorspronkelijke werk gevoegd een Plan en Reglement voor een Zweedsch Genootschap tot teregtbrenging van jeugdige gevangenen en ontslagenen; benevens de Memorie, die tot geleide daarvan gediend heeft, door w.h. suringar. Het werk vinde, vooral in Nederland en België, vele en opmerkzame lezers, en zij, gelijk wij het daartoe uitnemend geschikt achten, allerwegen, waar het bekend wordt, bevorderlijk tot wering van het schadelijke, tot verbetering van het gebrekkige en tot navolging van het goede! |
|