J.F. Röhr, benevens eene eigene verklaring van den Schrijver aangaande dezelve. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te 's Gravenhage, bij J.M. van 't Haaff. 1843. In gr. 8vo. 48 bl. f : - 60.
Zelden werd een geschrift met zulk eene buitengewone graagte ontvangen, als het oorspronkelijke dezer Leerrede, die binnen vier maanden negenmaal herdrukt werd (de vertaling is naar den elfden druk.) Maar zij was ook hevig aangevallen door de Roomsche partij. Men riep zelfs de bescherming van den Groot-Hertog van Weimar in tegen de, zoo men meende, onvergefelijke aanranding van het Katholijke geloof, waarop röhr zich zegepralend verdedigde, eerst in eene voorrede bij de Leerrede, later uitvoerig in het Tijdschrift: Allgemeine Kirchenzeitung (uitgegeven door Dr. bretschneider en zimmerman) 1839, No. 48, 49, in welk weekblad nog op meer plaatsen over deze gerucht makende Hervormingsrede gesproken wordt. Deze verdediging van den Schrijver had dan ook ten gevolge, dat de begeerde vervolgingen tegen hem niet werden ingesteld; en de partij, die hem zoo hevig had aangevallen, was er zelve de schuld van, dat duizenden meer het stuk lazen, en alzoo eene tegengestelde uitwerking werd veroorzaakt.
En wat is er nu in dit stuk, dat zoo buitengewoon eenen opgang geeft? De Leerrede is zeer vrijmoedig, veel vrijmoediger en veel meer op den man aan, dan men in dezen tijd meestal meent, dat met den geest der verdraagzaamheid bestaanbaar is. Rec. is een gezworen vijand van godsdiensttwisten, en haat alles wat naar onverdraagzaamheid zweemt; maar waar hij de verdraagzaamheid ziet ontaarden in overdreven beleefdheid en onverschilligheid, daar schroomt hij niet, aan Protestanten de oogen te openen, hun de jammeren van Priesterheerschappij en blind kerkgeloof nadrukkelijk voor te houden, en ernstig te waarschuwen tegen het opnemen van een juk, voor welks afschudding onze vaderen goed en bloed hebben opgeofferd.
En ofschoon veel van hetgeen de Weimarsche Hofpre-