De Verborgenheden van Parijs, door Eugene Sue. Naar het Fransch. 1ste Deel. Te Rotterdam, bij H. Nijgh. 1843. In gr. 8vo. 319 bl. Buiten Inteek. f 3-90.
Les Mystères de Paris zijn in Frankrijk thans de lectuur van den dag. Men moet ze gelezen hebben, om in de gezellige kringen, waar de littérature du jour behandeld wordt, te kunnen meêpraten. Het boek is dan ook door de Fransche recensenten beoordeeld, meestal gunstig, ook ongunstig; want, eren als in duizend andere boeken, is ook hier niet alles even mooi. Begint men met deze Verborgenheden kennis te maken, dan wordt men al spoedig min of meer tegen haar vooringenomen door tooneelen uit de zedelijk-slechtste menschenklasse, stelers, helers, moordenaars en consorten. Zoo ging het althans Recensent, wien het gezelschap, waarin de Heer sue hem gebragt had, en de taal, welke het voerde, ofschoon die - dit wil hij gaarne gelooven - wel degelijk de taal van zulk uitvaagsel van het menschdom is, geenszins kon behagen. Evenwel liet hij zich door dit juist niet zeer aanlokkelijke begin niet geheel afschrikken, maar vervolgde de lezing, en hoe verder hij daarin vorderde, hoe meer hij aan het boek gehecht werd, en hoe meer belang hij inzonderheid in de lotgevallen der ongelukkige goualeuse of fleur-de-marie, tot hiertoe de hoofdpersoon van den roman, begon te stellen; ja, hij verklaart gaarne, dat het boek hem van lieverlede interessanter werd, zoodat hij, zonder daarom met paul de kock het motto te mogen gebruiken, hetwelk deze vóór zijn' zedeloozen le Cocu durfde plaatsen: ‘la mère permettra la lecture à sa fille!’ nogtans de Verborgenheden van Parijs geenszins een zedelijk slecht boek kan noemen, hoevele zedelijk slechte wezens er dan ook hunne rol spelen; integendeel beveelt hij het, wegens menig in hetzelve voorkomend roerend schoon tooneel, wegens
menige nuttige menschkundige aanmerking en menige hier en daar ingevlochtene les van practische levenswijsheid, gaarne zijnen mannelijke lezers aan.
De vertaling is inderdaad uitmuntend. Wij hebben haar met het origineel vergeleken, en zijn overtuigd, dat de Heer nijgh geenszins, volgens de ellendige practijk van eenige uitgevers, om eenige gulden te bezuinigen, zijne toevlugt tot de gewone bladvertalers genomen heeft, die zoo iets voor