Een woord aan de kern der Hervormde Gemeente in Nederland, door J. van der Linden, V.S., Predikant te Kantens. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1843. In gr. 8vo. 58 bl. f : - 45.
Dit vlugschriftje, een der tallooze, die aan de tegenwoordige woelingen in de Nederlandsche Hervormde kerk hun bestaan te danken hebben, werd vooral uitgelokt door het adres aan de Synode van 1842, door de zoogenoemde zeven Haagsche Heeren (anderen zeggen, ongetwijfeld spottenderwijze: Haagsche wijzen, met toespeling op het zevental Grieksche wijzen). Het boekje ‘neemt echter geene kennis van de oproeping aan de Hervormde Gemeenten in Nederland, dezer dagen door den druk gemeen gemaakt.’ De Heer van der linden stelt zich de beantwoording voor der volgende vragen: Wat hebben en bezitten wij op het kerkelijk gebied tegenwoordig? Wat staan wij in de toekomst te verliezen, bij voortgaande laauwheid en onverschilligheid? Wat moeten wij doen, om in dezen staat van zaken te behouden, wat wij hebben?
Het publiek kent den Heer van der linden genoeg als iemand, die niet gewoon is, zich in zaken van Godsdienst door het gezag van anderen te laten leiden. In welken geest zijn geschrift is, kan dus gemakkelijk worden gegist; hij geeft vele belangrijke en behartigingwaardige opmerkingen, doch 's mans geschrijf zou er niet bij verloren hebben, indien hij hadde kunnen goedvinden den scherpen, stekeligen toon te verzachten. Wij zien niet, waartoe die diene; hij verraadt zekere gekwetste eigenliefde, en, hoe men ook over de Haagsche wijzen en de dwazen, die het met hen houden, denke, de toestand der Nederland-