| |
De tachtigjarige Oorlog der Nederlanders tegen de Spaansche overheersching, naar de beste hulpbronnen bewerkt door Otto von Corvin Wiersbitzky, uit het Hoogduitsch. 1sten Deels 2de, 3de en 4de Stuk. Te Amsterdam, bij M.H. Binger. 1843. In gr. 8vo. 450 bl. f 5-60.
In onze aankondiging van het eerste stuk dezes werks (Vaderl. Letteroef. 1843, No. IV, bl. 174) hebben wij zoo wel den Schrijver als Vertaler onze aanmerkingen, bij onze goedkeuring, medegedeeld. Wij hadden daar ter plaatse echter nog moeten melden, dat de Vertaler zich vergist, wanneer hij in de voorrede zegt, dat van van der vynckt's werk over de Nederlandsche beroerten in 1765 slechts zes exemplaren in het Fransch gedrukt werden: het zijn er maar vijf, zoo als de Heer de wind (Aanhangsel op zijne Bibliotheek van Nederl. Geschiedschrijvers, bl. XX) aanmerkt. Het bestaan van een drukproeven-exemplaar, zegt de Vertaler van de Nederduitsche uitgave van van der vynckt's werk, D. I, bl. XIII, in de noot, kan aanleiding hebben gegeven tot de vergissing, dat er zes exemplaren zouden bestaan.
Niets is er in het vervolg van dit werk, waardoor wij iets van onze gegeven goedkeuring zouden behoeven terug te nemen: hetzelve voorziet, naar ons inzien, in eene belangrijke behoefte, niettegenstaande de vele in- en uitlandsche schrijvers, die wij over dit gedeelte onzer geschiedenis bezitten. Wij twijfelen dus niet, of eene korte opgave der hoofdpunten, in deze stukken voorkomende, zal onzen Lezers welkom zijn.
Het 3de stuk begint met het Vde Hoofdstuk des 1sten Boeks en handelt over de beroeringen wegens de Godsdienst in Frankrijk en Savoije, tusschen de Katholijke en Her- | |
| |
vormde partij; over het houden der groote kerkvergadering te Trente; terwijl het laatste gedeelte, zoowel als het eerste van het volgende Boek, uitweidt over den voortgang der Hervorming in ons vaderland. Het VIde Hoofdstuk geeft ons de gesteldheid op der regering na het vertrek van granvelle en het minder streng handhaven der plakkaten; terwijl de Prins van oranje en de Graaf van egmond hunne zittingen in den Raad van Staten terugnemen. Oranje verkreeg thans zoodanigen invloed op de Landvoogdes, dat hij haar geheel beheerschte en eindelijk hij haar bewerkte, dat egmond als gezant naar Spanje werd gezonden, ten einde den Koning den toestand des lands en dien der Godsdienst voor te stellen; en, ware het mogelijk, de afschaffing der plakkaten te bewerken. Wel verre echter dat dit gezantschap eenen gewenschten uitslag had, werd egmond, zoo als hij te laat bemerkte, door de listen van Spanje om den tuin geleid; want bij de brieven van philips, welke hij medebragt, werd op de uitvoering der besluiten van de Trentsche kerkvergadering ten sterkste aangedrongen, en overal moesten de ketters met strengheid worden gestraft.
Hier treffen wij evenwel iets aan, waarin wij op goeden grond van den Schrijver verschillen; de zaak is deze: na de terugkomst van egmond uit Spanje werden de brieven, hem door den Koning medegegeven, in den Raad van Staten geopend, en vond men, zoo als wij reeds zeiden, dat het 's Konings onveranderlijke wil was, de plakkaten onverwijld en ten strengste uit te voeren. Velen der leden nu, welke de oppositie waren toegedaan, drongen allernadrukkelijkst op de uitvoering van het bevel aan, om daardoor, des te spoediger, eenen opstand te verwekken; doch hoe verwonderde men zich, toen de Spaanschgezinde viglius opstond, de uitvoering van hetzelve afried en de gevolgen daarvan voor zijne rekening nam. De Schrijver nu zegt, dat onder die Edelen ook willem van Oranje was, en verklaart zijn hier gehouden gedrag ook daaruit, om zoo spoedig mogelijk den opstand te bewerken, dit alles op gezag van den geschiedschrijver hooft, die zelfs meent, en wiersbitzky na hem, dat de woorden in den Raad gesproken: ‘Nu zullen wij haast een groot treurspel zien’ van den Prins van Oranje zouden zijn. Wanneer wij nu over een en ander de beaufort, Leven van willem I, D. I, bl. 412, naslaan, dan vinden wij dat deze van gevoelen is, dat de Prins niet op
| |
| |
dat oogenblik in den Raad aanwezig was, en hij bewijst dit door eenen brief van willem I, geschreven den 24 Januarij 1566 aan de Gouvernante, waarbij hij zegt, dat ‘hoewel hem geen advys en was gevraegt in een saek van soo groot gewigt en gevolg,’ hij echter genoodzaakt was haar kennis te geven, dat de bevelen van den Koning niet uitgevoerd konden worden zonder gevaar van het land. De achtingwaardige Amsterdamsche Kerkleeraar Ds. broes, in zijn uitmuntend werkje: willem de eerste in betrekking tot de scheuring der zeventien vereenigde Nederlandsche gewesten in de XVIde Eeuw, bl. 49 in de noot, is mede van dit gevoelen, dat de Prins niet bij de besoigne tegenwoordig was, doch voegt er bij: ‘Welligt echter was hij afwezig tegenwoordig geweest en had hij gesproken in den persoon van een' zijner vrienden, gelijk zulks met zijne wijze van doen wel overeenstemt.’ - Het einde van het VIde Hoofdstuk bevat een verhaal van de algemeene gisting in de Nederlanden, na het afkondigen van bovengenoemd besluit, waarop het verbond der Edelen volgde, van hetwelk wij de omstandigheden in het VIIde Hoofdstuk opgeteekend vinden. Bij de beschrijving der Geuzenpenningen moeten wij opmerken, dat die, welke in van loon's Iste D., bl. 86, voorkomen, en die welke Rec. in originali heeft gezien, niet het omschrift: Fidelles au Roy, jusques à la besace; maar de woorden: En tout fidelles au Roy, jusques à porter la besace, hebben; het doet wel niet tot de zaak, doch naauwkeurigheid noopte ons deze verbetering te maken; tevens melden wij, dat de penningen, door den Hertog van aerschot, ter onderscheiding van die der Geuzen, ingesteld en met het beeld der Heilige Maagd maria van halle voorzien, insgelijks
bij van loon, Iste D., bl. 88, beschreven en afgebeeld staan.
In het VIIIste Hoofdstuk zijn de gevolgen van het verbond der Edelen geschetst. Eerstelijk kwam het edikt tot stand, dat onder den naam van Moderatie, door het volk moorderatie genoemd, bekend is; vervolgens werd een nieuw gezantschap naar Spanje gezonden, om philip's toestemming tot dat edikt te verkrijgen. Intusschen namen de opentlijke predikatiën der Hervormden hand over hand toe; tevens hadden de verbondene Edelen eene nieuwe zamenkomst te St. Truijen; en terwijl men, over het antwoord des Konings op het gezantschap, te Brussel beraadslaagde, brak de beelden- | |
| |
storm in Nederland uit, van welken wij in het IXde Hoofdstuk de geschiedkundige bijzonderheden aantreffen.
Het Xde Hoofdstuk handelt over de verdere gevolgen van den beeldenstorm, als de handelingen over denzelven in Spanje. Beraadslagingen omtrent 's Konings komst naar Nederland. Bijeenkomst van eenige Edelen te Dendermonde en derzelver besluiten. De Graaf van hoorn legt andermaal zijne betrekking neder. Nieuw smeekschrift der Hervormden. Verdere beraadslagingen omtrent 's Konings overkomst; doch dit laatste was alles begoocheling: nimmer zou philips eene reis naar de Nederlanden hebben ondernomen; het doel van het bedrog was geen ander dan tijd te winnen, hetwelk hem ten volle gelukte.
In het XIde Hoofdstuk zien wij het verval van het verbond der Geuzen, en treffen wij de gebeurtenissen aan, die tot en met de inneming van Valenciennes door den Heer van noircarmes voorvielen; terwijl wij in het XIIde den Prins van Oranje het land zien verlaten; waarop de algemeene verslagenheid en onderwerping volgt; de Hervormden vlugtten; doch welke rust er eenigermate mogt heerschen: de rust, het heil der Nederlanders, was 's Konings doel niet, maar wel hunne slaafsche onderwerping.
Met de zending van alva begint de Schrijver een tweede Boek en wijdt het Iste Hoofdstuk geheel aan staatkundige beschouwingen, eensdeels over 's Konings inzigten met de Nederlanden, anderdeels over de zending van den Hertog van alva naar dezelve. In alles zien wij den Schrijver hier met eenen diepen blik in de verborgene bedoelingen van Spanjes staatkunde indringen en veel ophelderen; en de plannen van philips met het land blijven den Lezers niet onbekend. De Hertog van alva kwam, en met zijne komst ging de laatste hoop op philips regtvaardigheid verloren. Hij was door zijne wreedheid de geesel der Nederlanden; maar ook de oorzaak dat de bloeijende Nederlanden voor Spanje's heerschappij verloren gingen. Eene zeer juiste karakterschets van alva besluit dit Hoofdstuk. Sommige zijn, bij te groote uitvoerigheid, hier en daar wel wat minder naauwkeurig geteekend.
Wij willen, ten einde onze aankondiging niet noodeloos te rekken, niet verder met eene breedere inhoudsopgave voortgaan. Weinige Nederlanders zullen er gevonden worden, die met den gang der volgende gebeurtenissen niet
| |
| |
eenigermate bekend zijn. Wie is er toch onbekend met het ongelukkig einde der Graven van egmond en hoorne? Wie gruwt niet van den door alva ingestelden Raad van beroerten? Wie roemt niet de opofferingen des Prinsen van Oranje; zijne krijgstogten tegen alva, zijnen beroemden overtogt over de Maas, dat proefstuk van beleid en stoutheid, ongelooflijk zelfs voor alva! Wie weet niet de merkwaardige gevolgen van de inneming van den Briel en andere bijzonderheden, die na den gedenkwaardigen 1 April 1572 voorvielen? Neen! wij zouden onze lezers oneer aandoen, wanneer wij hun wilden opgeven, wat in een werk over den tachtigjarigen strijd tegen Spanje vermeld wordt; en over het werk zelf behoeven wij, indachtig aan het gezegde: goe waer prijst sig selfs en doet sig wel vercopen, niets meer op te geven.
Wij eindigen dus hiermede onze aankondiging en verschuiven verder berigt van dit werk tot het compleet zijn zal. Vertaler en Uitgever worden door een ruim debiet aangespoord om de taak waardiglijk te voleindigen. Ook de lezing dezes werks moge de liefde voor den grond der Vaderen in veler harten opwekken of levendig houden, ten einde het Nederlandsche volkskarakter niet verloren ga, maar in Christelijken zin veredeld en vernieuwd worde; en die godsdienstige vrijheid, wars van ingenomenheid met menschenwerk, worde gehandhaafd, die ‘in 't algemeen niet toelaat dat men op iemands geloof of conscientie zou inquireren, of dat iemand ter zake van dien eenige moeijenis, injurie, of letsel aangedaan werde.’
|
|