redeneringen inderdaad der opmerking waardig zijn. Over Frankrijk sprekende, en over de redenen, om welke het leven van deszelfs tegenwoordigen Koning zoo gedurig in gevaar is door moorddadige aanslagen, zegt de Schrijver onder anderen: ‘De omwenteling van 1789 bragt eene diepe wond toe aan de Christelijke Godsdienst in Frankrijk, en nog vele jaren zullen er moeten verloopen, eer zij geheel daarvan zal zijn hersteld; want tot op dezen dag toe is de maatschappij in hoogen graad verstoken van de zekerheid, die de Christelijke beginselen, waar zij diepe wortelen hebben geschoten, zoozeer berekend zijn te schenken. Wanneer alzoo staatkundige driften in Frankrijk hevig losbreken, dan is er, behalve de vrees voor straf, weinig, dat dezelve kan beteugelen.’
Uit de vele opgeteekende anekdoten plaatsen wij de volgende tot eene proeve: ‘Maar keeren wij tot het stelen of bedriegen der Engelsche ambtenaren terug. Het misbruik in het brengen op de monsterrol, en zelfs de vond, om bedriegelijkerwijze verzonnen namen op de rol te brengen aan boord der schepen, heeft geheel opgehouden, sedert den tijd, toen zeker paar matrozen eens over des Admiraals afgesloten grond te Plymouth wandelden, alwaar twee langstaartige koetspaarden graasden, en Janmaat naar een daarvan met een' steen doelde. “Bij mijne oogen, Jan!” riep de vrolijke zeeman, “gooi dat arme beest niet: hij staat als kwartiermeester op de rol in onze scheepsboeken.”’
Dat de Schrijver aan Frankrijk deszelfs togt in 1831 naar België en de verovering der Citadel van Antwerpen als krijgsroem aanrekent, is eene jammerlijk eenzijdige beoordeeling, waaraan wij als Nederlanders echter reeds te zeer gewoon zijn, om ons grootelijks daarover te ergeren. Voor het overige onthouden wij aan dit geschrift het getuigenis niet, dat het voor de kennis van de door den Schrijver behandelde onderwerpen, de burgerlijke, staatkundige en zedelijke gesteldheid van zijn vaderland, vergeleken vooral met die van Frankrijk en Engeland, van wezentlijke waarde is, en ook wegens het aangenaam onderhoud, 't welk het verschaft, met genoegen zal gelezen worden.