taald. Beide behelzen kleine verhaaltjes, vertoogjes, tafereelen, of hoe men ze noemen mag. Gelijk de Duitscher zijnen titel korter gesteld heeft, dan de Nederlander, die daarin zeer wijdloopig is, zoo is de laatste ook in den inhoud breedvoeriger. Van zijn oogmerk zegt de Eerw. bange: ‘Menigvuldige verkeerde begrippen, die eenen schadelijken invloed te weeg brengen, aan te toonen, en alzoo derzelver nadeelige uitwerkselen weg te nemen, de onschuld te waarschuwen tegen de menigvuldige gevaren, welke haar bedreigen en voor altijd van zielevrede en geluk berooven kunnen, haar door ernstige taal te wapenen tegen de vernieling van haar geluk, en haar alzoo tot het voortdurend genot van zielsrust in staat te stellen - ook den reeds gevallene op den weg der deugd terug te roepen, en tot vergoeding en herstelling van het gedane kwaad op te wekken.’ Wie zal dit doel niet toejuichen? In hoeverre nu de 23 hier voorkomende stukjes daaraan beantwoorden - ja, het eene is belangrijker dan het andere; maar, wat ook niet onbelangrijke ontmoetingen zijn in het herderlijke leven van den Evangeliedienaar, wat in de huisbezoekingen en gesprekken met gemeenteleden voorkomt, dat is niet alles belangrijk voor het publiek, en verscheidene stukjes konden zonder schade ongedrukt zijn gebleven. Over het geheel echter is dit werkje zeer geschikt voor Nuts-bibliotheken en dergelijke.
In levendigheid van schildering en handeling is de Duitsche Dorpspredikant zijnen Nederlandschen Ambtgenoot vooruit; maar het boekje is Duitsch van top tot teen. Men leest hier van eenen Predikant, die vóór het Avondmaal de biecht afneemt, aan de huizen zijner gemeenteleden den Doop gaat bedienen, van altaarkaarsen enz. Daarom hadden wij, schoon anders, als gezegd, de voorstelling innemend en onderhoudend is, het werkje liever onvertaald gelaten.