van de hand; en zij handelde dus, naar het oordeel van Ref., zeer verstandig, zich daarmede niet vruchteloos te vermoeijen. Het door haar gekozen genre heeft ook zijne verdienste. Een zeventigtal hier verzamelde kleine stukjes getuigt van opgeruimden zin, luimig en schuldeloos spelend vernuft, teeder gevoel, echte levenswijsheid, en, waar het pas geeft, van heldere godsdienstige denkwijze. Door bijna allen speelt, als ware het, iets kinderlijks, dat het onbedorven gemoed behagen en verkwikken zal, hetzij de Dichter ernstig of boertig is, en hetwelk slechts hier en daar in uitdrukkingen vervalt, die eenigermate de grenzen van het kinderachtige en platte naderen. De gestadige afwisseling van onderwerp, toon en dichtmaat zal bovendien aan vele lezers, en niet het minst aan vele lezeressen behagen, en om al deze redenen durven wij het niet dure en nette boeksken met ruimte aanbevelen. Eene gestrenge kritiek op rangschikking of woordenkeus komt hier vooral niet te pas, te minder, daar de Auteur zelf zijne Gedichtjes voor niet meer gehouden wil hebben dan ze zijn. Van de ernstige stukjes troffen en behaagden Kleant, de Ontaarde Kinderen, de onderworpen Moeder, de wuftheid der Lippen, de Naam en het Verbod, Ref. het meest; terwijl hij uit de meer luimige aan Mijn Meisje, de Collectant en de Winter de voorkeur schenken zou. Ook Zuinigheid is een lief stukje, hetwelk, gelijk mede sommige der overigen, geen ongeschikt volksliedje zou wezen.