geeft, dan wij in vroegere opzameling aantreffen. Potgieter, heije, lusturgeon, brester, goeverneur en anderen vinden wij hier; terwijl wij, om niet te spreken van de rozen, uit de hoven van een' bilderdijk, van hall, tollens en dergelijke geplukt, hier ook gebloemte uit den tuin van beets, bogaers, da costa en van den echt oorspronkelijk poëtischen ter haar ontvangen.
De schoonheden van velen dezer stukken zijn reeds vroeger aangewezen geworden: er kon echter hier en daar nog wel een bloempje, uit anderer hof, in het tuiltje verzameld zijn geworden; doch uit het voorberigt blijkt, dat zulks den inzamelaar moeijelijk zou zijn gevallen. Genoeg! er komen Dichtstukken in het boekje voor, die Rec. altijd met genoegen las, en waarvan de lectuur, bij vernieuwing, welkom wezen zal.
Rec. zou den inzamelaar raden, indien hij plan heeft met zijne onderneming voort te gaan, daar wij echter niet voor zouden wezen, omdat wij van soortgelijke uittreksels al rijkelijk voorzien zijn, voortaan geene twee stukjes, die hetzelfde onderwerp behandelen, op te nemen, zoo als hier van greb en nierstrasz: men komt zoo spoedig tot eene vergelijking, die dan altijd voor den een' of ander' min gunstig uitvalt. Dat bidden van nierstrasz is in den waren toon! Het is eenigzins in den trant van tollens, ‘wiens Moeder en gevallen Meisje,’ zoo als wij ergens lazen, ‘de beste voortbrengselen van dat genre zijn, hetwelk thans uit de mode is, - om voor een beter plaats te maken?’ Ook wij kunnen evenmin als de vrager, dien wij daar ontmoetten, op die vraag ja antwoorden; maar durven wel zeggen, dat, indien het waar zij, dat de ware poëzij in de uitstorting van het gevoel gelegen is, er dan geene poëzij meer bestaat.
't Is jammer, dat de dorothea, op het vignet, zoo kort en niet edeler van teekening is; het geheel komt Rec. ook wat stijf en gewrongen voor. Het nachtspook is hier vrij wat beter dan dat, wat wij achter de Romance van bilderdijk, in zijne poëzij, IIde Deel, aantreffen. Hier is de houding van ros en ruiter niet in strijd met de uitdrukking van het gedicht.
En hiermede punctum! want wij zijn niet gezind iets verder van het boekje te zeggen, niet om den inhoud, maar omdat wij van oordeel zijn, dat dergelijke speculaties niet moeten worden aangemoedigd.