tes, quae ad humanitatem pertinent, habent quoddam commune vinculum, et quasi cognatione quadam inter se continentur, (ciceronis oratio pro Archio poëta) trachtte hij zich bekend te maken met een of ander over dit onderwerp handelend boek, alvorens zich aan de kunstbewerking te onderwerpen. Zijne aandacht werd gevestigd op het werk van Dr. w.j. little, die, zelf Geneesheer, met dit gebrek, den Klompvoet, behebd was. Deze zocht genezing en vond haar bij Dr. stromeijer te Hanover; een man, die zich omtrent het geheel der behandeling van misvormingen zeer verdienstelijk gemaakt heeft. De Heer van osenbruggen, terwijl hij de hulp van den zoo gunstig bekenden Hoogleeraar p. hendriksz inriep, dacht tevens ook het Geneeskundig publiek geene ondienst te doen door het overbrengen der Verhandeling van Dr.
little uit de Engelsche taal in de onze; eene gewis niet gemakkelijke taak, zoowel wat de vertolking, als verdere overbrenging betreft. Het schijnt echter, dat de Heer van osenbruggen deze moeijelijkheden wist te overwinnen, geholpen voor het Geneeskundige door Dr. l.s.a. holtrop, terwijl in den Heer bal, te Delft, iemand gevonden werd, geschikt om de houtsnede te bezorgen.
Moge de Heer van osenbruggen verder gevonden hebben hetgeen hij gewenscht en verwacht heeft! In October 1840 schreef hij: ‘Mijne aanvankelijke herstelling geeft mij daartoe (tot dank en hoogachting) ruime stof, en ook om redenen, buiten mij gelegen, wensch ik, dat mijne geheele herstelling hunne (der Heeren Prof. p. hendriksz en Dr. w. hendriksz) ijverige pogingen met goeden uitslag moge bekroonen.’ - Tot hiertoe hebben wij echter nog niet gezien het te geven verslag van den Hoogleeraar hendriksz van de behandeling van den Heer van osenbruggen; hetzij in het Tijdschrift, genaamd Boerhaave, of in een afzonderlijk geschrift.
Zoo veel meenden wij te moeten mededeelen omtrent het eigenaardige, waardoor zich deze Verhandeling onderscheidt, geschreven door eenen Arts, die zelf geleden heeft aan een gebrek, waarvan hij later vele anderen genezen