zeer veel in wordt aangetroffen wetenswaardig op zichzelf, zeer veel ook dat belangrijk geacht kan worden voor de geschiedenis van het vaderland.
Het vervolg der Chronijk, met vele aanteekeningen verrijkt, staat als 't ware op zichzelf, en beslaat, met eene doorloopende paginering in beide deelen, 398 bladzijden, eindigende met de vriendschappelijke ontvangst van Prins willem V te Hoorn in 1773. Maar dit vervolg wordt voorafgegaan door eene belangrijke Inleiding van 93 bladz., met 51 bladz. aanteekeningen over de uitgaven van velius Chronijk, de Historie van Enkhuizen, de Chronijk van Medenblik; over Hoornsche geleerden en zeelieden; over kloosters in en bij Hoorn enz. enz. En het wordt opgesloten door 195 bladz. met Literarische en Historische Bijlagen, betreffende velius en zijne familie; de uitgave der Poemata van r. hogerbeets door velius; merkwaardige plaatsen van vroegere Schrijvers en Dichters over Hoorn en Westvriesland; Schilders te Hoorn, Predikanten aldaar; brieven van r. hogerbeets op Loevenstein geschreven enz. enz. enz. Vijf bladz. verbeteringen en ophelderingen volgen nog, en aan het eind staat een alphabetische bladwijzer, die trouwens ook bij zulk een' rijkdom van bont dooreengemengde personen en zaken onmisbaar was.
Voor eene gewone beoordeeling is het onderhavige werk niet vatbaar, en op den vorm vitten willen wij niet. Ofschoon ons natuurlijk niet alles even gewigtig was, en wij ook het geheel liever in een' eenigzins anderen vorm zouden ontvangen hebben, zijn wij geene onbepaalde tegenstanders van Kronijken; want dit hebben zij toch voor boven zamenhangende geschiedenissen, dat men de dingen met zijne eigene oogen ziet, en niet door de te dikwerf gekleurde brillen van anderen. Wie ze onbepaald afkeurt, omdat de tijd der Kronijken voorbij is, hij wekt het vermoeden tegen zich, dat hij zijne bijzondere zienswijze aan anderen wil opdringen, als ware hij een onfeilbaar wegwijzer. Wij danken dus den Heer abbing opregtelijk voor zijnen arbeid, waarmede hij voor de Stad zijner woning een blijvend en sierlijk gedenkteeken heeft opgerigt, waartoe en letter- en steendrukker loffelijk hebben medegewerkt.
Iets willende mededeelen, kiezen wij een gedeelte van eene noot op bladz. 39 der Bijlagen, vermits wij het daar gezegde gaarne onder de oogen zien ook van hen, die dit