In het voorberigt van het eerste deel geeft de Schrijver verslag van datgene, wat hij zich met dit werk voorstelt. Het schrijven van eene eigenlijk gezegde geschiedenis, kort na de gebeurtenissen zelve, wordt door velen onmogelijk geacht. Anders is het met het verzamelen der bouwstoffen voor zulk eene geschiedenis, eene eenvoudige voorstelling van het gebeurde, eene aanwijzing van werken en vlugschriften, waarin berigten te vinden zijn. In vroegeren tijd schreef men jaarboeken, om als zulke bronnen der geschiedenis voor de toekomst te dienen; nu verkiest men een aaneengeschakeld overzigt boven eene afgebrokene en onzamenhangende bijeenzetting van het gebeurde. Zoo wil de Schrijver dan ook het merkwaardigste, wat het vaderland is wedervaren, uiteenzetten; niet om eene geschiedenis te schrijven, waartoe nog te veel met eenen sluijer is bedekt, maar om het gebeurde te verzamelen. Het eerste deel loopt van October 1830 tot October 1831, het tweede van October 1831 tot October 1832. De Schrijver rekent te behooren tot datgene, wat hem te vermelden staat, 1. hetgeen van buitenslands op Nederland heeft gewerkt, 2. het voorgevallene binnen of bij onze grenzen, 3. de algemeene strekking der adviezen in de tweede kamer der Staten-Generaal, 4. de aanstipping van de koninklijke besluiten, met den toestand des lands in betrekking staande, 5. het belangrijke, wat er gewestelijk of plaatselijk, met opzigt tot kunsten, wetenschappen, middelen van bestaan, enz. heeft plaats gehad.
Rec. is er verre af, zulk eenen arbeid als noodeloos of onbelangrijk af te keuren. Integendeel, bij de moeijelijkheid, die er dikwijls in latere dagen bestaat, om datgene, wat van belang is, op te sporen, acht hij, dat de Heer lastdrager door het aanvaarden zijner taak zich inderdaad verdienstelijk heeft gemaakt, en zich een werk heeft getroost, en bij voortzetting getroosten zal, dat geenszins tot de aangenaamste kan gerekend worden. Veel hangt hier intusschen af van de wijze, waarop dergelijk eene bijeenzameling geschiedt. Zij moet in zeker opzigt slechts refererende, niet beoordeelende wezen; zij moet met groote getrouwheid geschieden, die zich door geene partijdigheid, of laten wij liever zeggen, door geene bijzondere meeningen omtrent de staatkundige gebeurtenissen laat leiden.
Op de wijze, waarop de Heer lastdrager zich van zijne taak gekweten heeft, zijn ons enkele, zoo wij gelooven,