Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 199]
| |
Één ding is noodig. Godsdienstige Beschouwingen. Naar het Hoogduitsch van Dr. L. Hüffell. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. 1843. In gr. 8vo. IV, 283 bl. f 2-90.‘Met groot genoegen heb ik het mij toegezonden boek van hüffell gelezen. Ik meen niet te veel te zeggen, wanneer ik het als het degelijkste en met den godsdienstigen geest onzer natie meest overeenstemmende voortbrengsel van de geheele nieuwere Erbauungs-litteratur in Duitschland beschouw. Het overtreft, naar mijn oordeel, zeer ver de Stunden der Andacht van tholuck, hoewel ik erken, dat het daarmede niet gevoegelijk kan vergeleken worden; het heeft niets van dat weekelijke, zoete en spelende, en toch is het in eenen toon geschreven en volgt het eene rigting, welke zelfs de vrienden van dien beroemden Godgeleerde niet onchristelijk noch onbijbelsch zouden noemen. Misschien zal men er op aanmerken, dat het voor een stichtelijk boek te veel onderwijs (Belehrung) behelst, maar dit onderwijzend element wordt met het stichtelijke toch zoo afgewisseld en is er zoo mede vereenigd, dat men dit, vooral hier te lande, geene overmaat van het goede noemen zal. Het is geschreven voor beschaafden, voor menschen, die reeds Christenen zijn; dat ziet men inzonderheid aan de betoogen en den betoogtrant, die voor niet overtuigden welligt onvoldoende zouden zijn en iets te wenschen zouden overlaten. Maar het boek vordert niet te veel, en stelt den lezer, naar mij dunkt, niet zoo hoog, als b.v. stirm's Apologie;Ga naar voetnoot(*) het is lectuur voor een' ieder. Duidelijkheid is eene der hoofdverdiensten. Soms kan men zien, dat de Schrijver een man van jaren is; het wordt wel eens wat breed in aanleg en uitvoering, maar de bevattelijkheid wint er bij. Hetgeen men | |
[pagina 200]
| |
gewoon is het gemoedelijk element te noemen, ontbreekt ganschelijk niet, maar heeft toch niet den boventoon en gaat niet vergezeld met eene zekere hooge vlugt in de voorstelling; er is nogtans overal rijke stof tot verheffing der ziel. Hoewel geene van al de afdeelingen iets heeft van losgerukte brokken uit preken (hetgeen men niet als een gebrek beschouwen zal) zoo is het toch regt stichtelijk, en brengt al het onderwijs op het hart en leven terug. Het is rijk aan menschkundige opmerkingen, b.v.: waar aangewezen wordt, hoe men tot de kennis van de zondige gesteldheid des harten komen kan. De omkleeding is kernachtig en juist. Al blijft de Schrijver ook wat lang bij ééne zaak staan: te veel woorden gebruikt hij niet. De theologische denkwijze heeft niets van het rationalistische, ofschoon bepaaldheid en vastheid in de voorstelling van sommige geloofswaarheden wel eens ontbreken; het is echter evenzeer verwijderd van steile kerkelijke regtzinnigheid. De kleur der algemeene godsdienstige denkbeelden is natuurlijk Duitsch, maar toch niet zoo Duitsch om hier te lande vreemd te zijn; sommige teekeningen van zedeloosheid en onverschilligheid in kerk en godsdienst zouden in ons land minder passen. Dat de inhoud met de rigtingen en behoeften van den tijd, waarin wij leven, overeenstemt, ziet men overal; bijkans nergens vindt men echter regtstreeksche toespelingen op tegenwoordige gebeurtenissen en epoque makende nieuwigheden. Sommige Afdeelingen zijn vernuftig; over 't algemeen ontbreekt dit kenmerk echter te veel. De aandacht blijft wel levendig, maar wordt toch door geene verrassende en treffende wendingen geboeid; men vindt er wel niet veel nieuws in, maar nogtans overal het wèlbeproefde oude en goede. Voor eene vertaling acht ik het allezins geschikt, maar het zal onder de lezers van de Uren aan de Godsdienst en van vele flaauwe stichtelijke geschriften onzer dagen niet veel opgang maken; het onderscheidt zich voordeelig door degelijkheid van inhoud en Evangelischen geest en toon. - De taal, waarin het geschreven is, lijdt ook niet aan het gebrek van duisterheid of van een' wijsgeerigen tint, hetgeen | |
[pagina 201]
| |
in de meeste stukken van dien aard, die in Duitschland het licht zien, onder andere zelfs in de geschriften van neander, doorgaans het geval is, enz. enz. enz.’ Zoo oordeelde een vaderlandsch Godgeleerde over het bovenstaande boek van hüffell, dat hem (niet door den Uitgever) ter proeving was toegezonden. Rec., die in de gelegenheid geweest is, van die beoordeeling gebruik te maken, heeft niet geaarzeld, dezelve hier te laten voorafgaan, omdat zij hem allezins juist voorkomt en zijn eigen gevoelen over dit werk volkomen uitdrukt. Hij acht het daarom ook onnoodig, bij den inhoud en de strekking van het boek nog opzettelijk stil te staan, en meent door de mededeeling van het bovenstaande allezins geregtigd te zijn, hetzelve aan verstandige en verlichte Christenen onder ons aan te bevelen. Maar nu de vertaling? Ook deze verdient lof; zij is niet alleen met zorgvuldigheid bewerkt, maar ook met het oog op het verschil tusschen het godsdienstig publiek in Duitschland en in Nederland en op de eigenaardige behoeften van onze landgenooten. De taal is doorgaans zuiver en de correctie laat bijkans niets te wenschen over. Rec. hoopt, dat het boek zoo veel aftrek zal vinden, dat de Uitgever zich zal aangemoedigd voelen, om ook het vervolg er bij te voegen, en in dat geval zou hij den ongenoemden Vertaler wel den raad durven geven, om hier en daar nog meer vrijheid in het overbrengen te nemen. Ter verdere aanbeveling sta hier eene opgave van den inhoud: I. Strijd en overwinning. II. De waarheid in de verdichting. III. De Kapel in het bosch. IV. De bestemming des menschen. V. De mensch een geestelijk en stoffelijk wezen. VI. De nietigheid van het enkel aardsche. VII. Het levenslot. VIII. Heeft de mensch alleen aan zedelijkheid en zedeleer genoeg? IX. De zondigheid van het menschelijk hart. X. Over den ootmoed. XI. Over het ongeloof. XII. Over het godsdienstig geloof. XIII. Over Pietismus en Mysticismus. XIV. Over dweeperij, inzonderheid in het Godsdienstige. XV. Over de ware en | |
[pagina 202]
| |
valsche Godsdienst, of over Godsdienst en godsdienstige begrippen en vormen. XVI. De goddelijke openbaring. XVII. Gods almagt in de natuur. XVIII. Gods wijsheid in de natuur. XIX. Gods vaderliefde in de natuur. XX. God in de geschiedenis des menschdoms. XXI. Over de H. Schrift. XXII. Over het goddelijk gezag der H. Schrift. XXIII. Iets over het lezen der H. Schrift. Men ziet uit deze opgave, dat ‘dit boekdeel christelijke bespiegelingen bevat over godsdienstige onderwerpen van meer algemeenen aard, die in het oorspronkelijke aan de behandeling van het eigenlijk Christelijke als ter inleiding en voorbereiding strekken.’ |
|