Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe tachtigjarige Oorlog der Nederlanders tegen de Spaansche overheersching, naar de beste hulpbronnen bewerkt door Otto von Corvin-Wiersbitzky. Uit het Hoogduitsch. Isten Deels 1ste Stuk. Te Amsterdam, bij M.H. Binger. 1842. In gr. 8vo. XVIII, 176 bl. f 2-30.Zoo ontvangen wij dan hier wederom een werk over den tachtigjarigen strijd onzer voorvaderen tegen Spanje. Niettegenstaande er reeds door een groot aantal zoowel in- als uitlandsche SchrijversGa naar voetnoot(*) over dit belangrijk tijdvak onzer | |
[pagina 175]
| |
Geschiedenis is geschreven, zoo maakten de onderzoekingen in de laatste jaren dienaangaande eene vernieuwde behandeling noodzakelijk; en telkens toch moet ons, bij eene pragmatische beschouwing, de opsomming dier gebeurtenissen welkom en aangenaam zijn. Inzonderheid verwekt dit ons genoegen, wanneer zulks door eenen vreemdeling geschiedt, daar er zoo velen gevonden worden, die op de roemrijke bedrijven dier dagen niet met die belangstelling het oog vestigen, welke zij verdienen. Het tegendeel vindt hier plaats: met groote naauwkeurigheid, geholpen door eene uitgebreide lektuur der beste bronnen, gepaard aan eene welmeenende achting voor al wat vrijheid heet en vrijheid ademt, wordt dit gedeelte onzer Geschiedenis door den reeds vroeger met roem bekenden Pool behandeld. Hier en daar zijn de sporen van opgewondene geestdrift niet te miskennen, die den Schrijver, bij het schetsen van den Nederlandschen oorlog, door het schouwspel van zijn eigen vaderland, bezielen. Fiks en krachtig is de Schrijver in het schilderen der voornaamste personen; inzonderheid vindt hier de grondlegger van Neêrlands onafhankelijkheid een' uitmuntenden verdediger, en wij zeggen het wiersbitzky, op bl. 65, volgaarne na: ‘noch oude, noch nieuwe Geschiedenis kan eenen zoo volmaakten volksleider toonen. Het is gemakkelijker een napoleon te zijn dan een willem van oranje.’ Rec. herinnert zich hierbij het krachtige gezegde van den grooten heeren, die, van willem I sprekende, zegt: ‘Hij was een eenig man in een' eenigen toestand.’ Ten einde den Lezer op het ware standpunt te plaatsen, van waar hij het roemrijke tijdvak des tachtigjarigen oorlogs te beschouwen hebbe, achtte de Schrijver het niet ongepast, om in eene inleiding de magt, het karakter en de eerste stappen van filips II in de Nederlanden te schetsen; om daarna in eene 2de en 3de Afdeeling den Lezer met de gebeurtenissen onder zijne regering, en wel met den oorlog in Italië en Frankrijk, bekend te maken. In eene 4de Af- | |
[pagina 176]
| |
deeling beschrijft hij ons eenige der voornaamste personen, die bij de keuze eens Landvoogds over de Nederlanden als mededingers zich vertoonden; met name willem van oranje, de Graaf van egmont, christina van lotharingen en margaretha van parma. In eene 5de Afdeeling worden de ontwerpen van filips, na den vrede van Château-en-Cambresis, uiteengezet, en over de Statenvergadering te Gent en het vertrek van filips gehandeld; terwijl in eene 6de Afdeeling over de Staatsregeling der Nederlanden gesproken wordt. Na aldus aan de hand des Schrijvers de voorafgaande gebeurtenissen doorloopen te hebben, zijn wij genaderd tot dat tijdstip, waarop men met regt zeggen kan, dat de Spaansche overheersching een' aanvang nam: al voerde men nog niet openlijk den oorlog, er gebeurden toen zaken en er werden wederzijds besluiten genomen, die niet alleen voor den diepen menschenkenner, maar voor den eenvoudigsten burger geene geringe voorteekenen der naderende uitbarsting waren. De Schrijver vangt dus met het I Boek aan, onder den titel van margaretha van parma. Het handelt over de stemming van het volk. Hoofdstuk II leert ons de Spaansche troepen en het vertrek uit de Nederlanden, den Kardinaal granvelle, barlaimont, viglius van zuichem en hopperus kennen. Wij stemmen ten volle in met de aanmerking des Vertalers, dat de Schrijver in zijn oordeel over viglius alles behalve consequent is. Viglius komt ons in de geschiedenis voor als een man, die moeds genoeg bezat om aan de willekeurige middelen van granvelle het hoofd te bieden; en het klinkt voorzeker vreemd, den Schrijver als in éénen adem te hooren zeggen: ‘Hij was een buitengewoon geleerd en bedreven staatsman, hoewel anders geen groot licht.’ Hoezeer wij regt doen aan des Schrijvers karakterbeschrijving van sommige personen, zoo treffen wij ook hier eene dier magtspreuken, liever paradoxen, aan, die de vreemdeling niet zelden in mond en pen heeft, om over onze verdienstelijke mannen oordeel te vellen. Dan wij willen voortgaan, en vinden in het IIIde en IVde Hoofdstuk van de invoering van nieuwe Bisdommen in de Nederlanden en van de Inquisitie gewag gemaakt. De laatste toch volgde op die invoering, en om de Inquisitie in werking te stellen, moest filips eerst op alle mogelijke wijze zijne magt, zoowel wereldlijke als geestelijke, in de Neder- | |
[pagina 177]
| |
landen doen gelden; doch toen hij gezien had, dat het eerste bij den landzaat geen' ingang vond, moest hij tot het laatste zijne toevlugt nemen. Groot en onnoembaar waren de onheilen en rampen, die deze beide instellingen aan Nederland berokkenden; en zij kunnen met regt beschouwd worden als de ware oorzaken, waarom de langgetergde Nederlander, onder de aanvoering van willem van oranje, eene worsteling begon, die door alle tijden heen, bij eene niet partijdige wijze van beschouwing, geheel eenig, groot en regtvaardig zal genoemd worden. Wij meenen genoeg over het voor ons liggende werk gezegd te hebben. Het tijdvak ter behandeling is rijk aan stoffe, en de Schrijver is, naar ons inzien, berekend voor eene ware en krachtige beschrijving van hetzelve; en hoezeer wij een dergelijk werk niet gaarne zagen opgevuld met mededeelingen van oude archiven, plakaten enz., zoo moeten wij den Schrijver toch aanraden, van de beste bronnen gebruik te maken, als daar zijn vooral de Archives ou Correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau, uitgegeven door den Heer groen van prinsterer. Vroeger en met volle regt is reeds in een onzer Tijdschriften, (Gids, No. 3. 1842) bij de beoordeeling van de Geschiedenis der Watergeuzen, door a.p. van groningen, aangemerkt, dat het te bejammeren is, dat wiersbitzky geen gebruik van die Archives schijnt gemaakt te hebben, en hem den raad gegeven, om dit uitmuntend werk, deze onmisbare bron, in de volgende deelen zich ten nutte te maken. Wij nemen dezen raad over, en bij opvolging daarvan zal de Schrijver er zich voorzeker wèl bij bevinden. De Vertaler hecht de welverdiende waarde aan dit werk, daar hij het, met andere werken, onder zijne vertaling schijnt te raadplegen; terwijl ons de gemaakte opmerkingen, aan het einde van het geheele werk bij wijze van aanteekeningen te plaatsen, welkom wezen zullen. De vertaling is over het algemeen gelukkig, en de Vertaler geeft ook, door zijne aanteekeningen onder den tekst geplaatst, bewijzen van zijne geschiedkundige kennis. Op sommige uitdrukkingen, als het volk in het ijzeren net slaan; de Spaansche Inkwisitie, die als een bloedgierige wolvin door de landen schreed e.d. hebben wij gestooten. De correctie kon beter zijn. Wij wijzen slechts bl. 112. reg. 11 | |
[pagina 178]
| |
v.o. ontevedenheid, bl. 114 in de noot iedder; bl. 169, reg. 9 v.o. eeens enz. aan. Een portret van karel V en eene plaat, voorstellende granvelle, aan margaretha van parma berigt gevende van zijn vertrek uit de Nederlanden, versieren dit boekdeel. Beiden vinden aanbeveling door den steendruk van den Heer backer. De linkerhand van den Kardinaal is niet gelukkig; de teekening van de beenen der Hertoginne is niet zeer juist; het geheel is echter niet onverdienstelijk. Wij besluiten deze aankondiging met de woorden des Vertalers: ‘Moge dit werk, als bijdrage tot de geschiedenis van ons vaderland, gedurende derzelver meest glorierijk tijdvak, al die belangstelling ontmoeten, die het verdient, en eenige nuttige en solide (waartoe hier dat Fransche woord?) afleiding schenken van dien vloed van gewrochten, die dagelijks uit het rijk der idealen (?) in onzen letterkundigen hof stroomt.’ |
|