Keuze voor de stedelijke gemeentebesturen, en 2: keuze voor de plaatselijke besturen ten platte lande. Als bijlagen worden eindelijk medegedeeld I. Besluit van 13 Febr. 1815, No. 61; II. Besluit van 23 Dec. 1825, No. 122, en III. opgave der Heeren Gouverneurs in 1841, van het cijfer der stedelijke ingezetenen, welke de belasting, tot oefening van het stemregt geëischt, opbrengen.
Wij vertrouwen, dat ook dit opstel van Prof. thorbecke reeds in veler handen is, en maken opmerkzaam onder anderen op bl. 72 (Keuze voor de Plaatselijke Besturen). Daar de steden afzonderlijke regten volgens de Grondwet hebben, die de steden tegen de gemeenten ten platte lande overstelt, en alle plaatselijke gemeenten onder beide soorten zamenvat, zoo bestaat er geen derde. Er zijn dus, in den zin der Grondwet, geene steden denkbaar, zonder regt om leden voor de Provinciale Staten te kiezen. De naam is aan eene bepaalde regtelijke eigenschap grondwettig verbonden. Intusschen hebben wij onder onze 1200 gemeenten 87 steden, waarbij komen in Zuid-Holland ééne, in Noord-Holland twee, in Zeeland zeven, en in Overijssel zeventien, die slechts ten gevolge van Koninklijke Besluiten den naam van stad dragen.
Zeer gewigtig zijn ook de opmerkingen over de keuze voor de stedelijke gemeentebesturen, waarbij gehandeld wordt over het Stemregt, de keus voor den Raad (1. Kiezerscollegiën, 2. bevoegdheid om tot lid van den Raad te worden gekozen en toegelaten, en 3. tijd, voor welken de leden van den Raad worden gekozen) en eindelijk over de benoeming van Burgemeester en Wethouders. Bij de keus voor de plaatselijke besturen ten platte lande wordt acht gegeven op stemregt, verkiesbaarheid, benoeming van burgemeester en assessoren, eindelijk op zoogenaamd heerlijk regt. Van dat laatste regt, als geheel buiten verband met den aard onzer instellingen en den tegenwoordigen toestand der maatschappij, verlangt de Schrijver teregt de afschaffing door de Wetgevende Magt.
Over de moeijelijkheid, welke de gebrekkige hierziening der Grondwet in 1840 tegenwoordig veroorzaakt, zoodra men goede bepalingen maken wil, waardoor er eenheid en zamenhang in stelsels van regering en volksvertegenwoordiging zou worden gebragt, weidt de Schrijver uit in zijne Voorrede. Indien er een nieuw ontwerp van wet op het Stem-