rabine, en hoe hij meer heeten moge, was juist een persoon, in wien gereedelijk die bijzondere belangstelling kon worden opgewekt. Gewoonlijk is met het einde van den roman ook de geschiedenis van den held tot het punt gebragt, waarop zij ophoudt belang in te boezemen. Hij trouwde, kreeg kinderen en stierf, is het gewone slot. Maar met den held van cooper's romans is dit anders. In de drie laatstgenoemden, die het eerst zijn verschenen, is hij de jaren der liefde en des huwelijks reeds te boven. Het is niet de geschiedenis, maar de persoon, het karakter van den braven jager, die de belangstelling boeijen. De intrigue dezer romans gaat als buiten hem om; hij speelt daarin slechts eene ondergeschikte rol; het zijn anderen, die daarin het hoofdingrediënt van den roman, de liefdehistorie, leveren. En toch is het zijn beeld, dat den lezer voor den geest blijft zweven; hij is de eigenlijke ziel van het boek. Rec. kan het zich voorstellen, dat zulk een denkbeeldig wezen als de lieveling van den Schrijver wordt, dat hij de begeerte voelt oprijzen, om hem in
verschillende omstandigheden te schilderen, en zijne levensgeschiedenis als te voltooijen.
Cooper heeft dien lust ook niet kunnen weêrstaan, en levert ons in den Hertendooder als den aanvang van de geschiedenis van zijn geliefkoosde dramatis persona. Nathanael bumppo treedt hier op als jongeling, gereed om zijnen eersten krijgstogt te ondernemen met zijnen en des lezers vriend, gelijk wij vertrouwen, chingachgook, den moedigen en edelen Delawaar, ons uit de vroegere romans bekend. Het spreekt van zelf, dat de Indianen ook hier eene groote rol spelen, dienende, om het moedige en edele karakter van den jeugdigen jager te doen uitkomen. Wij hebben hem hier met genoegen weder ontmoet, maar hadden nu, daar cooper als een geheel leven van den man heeft geschilderd, wel gewenscht en verwacht, dat hij zijne eerste geschiedenis, de aanleiding van zijne opvoeding onder de Indianen, ook wat meer had ontwikkeld. Hij had daartoe gelegenheid genoeg in de vele gesprekken, waarvan het boek vol is. Over het algemeen is het niet te ontkennen, dat de voorstelling wat gerekt is. Men zou kunnen zeggen: cooper's held is jong geworden, maar cooper zelf oud; zulk eene breedsprakigheid heeft hij aangenomen. Dat lag wel eenigzins in onzen goeden natty, die gaarne over zijne gaven en over de gaven van blanken en roodhuiden rede-