behartigen in het belang der wetenschap. (Bl. 2.) Doet hij zulks bij ondervinding of van hooren zeggen? Heidelberg schijnt er, volgens bl. 9, toch eene uitzondering op te maken. Er zouden ook nog andere Musaea bij genoemd kunnen worden, welke bewijzen opleveren, dat er de prudens et subtilis impletio niet zoo geheel verwaarloosd wordt, als de Schrijver dit hier opgeeft. Inspuitingen van ziekelijk ontaarde deelen zijn zeer nuttig, maar niet altijd aan de ziektekundige kennis zoo bevorderlijk, als vooringenomenheid met één vak der wetenschap beweert. De ontsteking is door de ziektekundige ontleedkunde, volgens den Schrijver, het meest toegelicht: dit kan van de uitgangen niet gezegd worden; veel is nog onbekend, zelfs met duisternis omgeven (bl. 3). Hij zal eenig licht over de vorming der schijnvliezen trachten te verspreiden met behulp der vele praeparaten van den Hoogleeraar schroeder van der kolk. Voor dezen arbeid, zoo als die reeds voor ons ligt, schijnt de Schrijver zeer geschikt te zijn, vooral daar hij zich als ontleedkundig teekenaar onderscheidt; eene vaardigheid, waarin slechts weinige studenten bedreven zijn, nog veel mindere zich daarop toeleggen. Veel had men van den Schrijver kunnen verwachten; maar het belang van het onderwerp schijnt ook hier aan de overhaasting opgeofferd te zijn. Het is te hopen, dat een Schrijver van zoo veel aanleg, en zoo zeer met de anatome subtilior ingenomen, nog eens op dit onderwerp zal terugkomen, en, door zich minder te haasten, meer doordachten arbeid zal mededeelen, en vooral zorg dragen, dat het drukken van zijn werk beter bezorgd, van drukfouten gezuiverd, en de regels in acht genomen worden, welke men anders gewoon is op te volgen.
Dat de Ouden de schijnvliezen der longen voor banden aangezien hebben, is in hun licht vergeeflijk. Dat alle vereenigingen door schijnvliezen geschieden, is eene onbewezene stelling; gewaagd is de bepaling van het doel der schijnvliezen volgens hope (bl. 10). De vorming van schijnvliezen op het slijmvlies is ook nog aan bedenkingen onderhevig; de gissing van eene plastische uitzweeting is meer