Gelukkige inval.
In den veldtogt van verleden jaar tegen eenen diep in het binnenland wonenden Arabischen volksstam, die met de Franschen nog weinig in aanraking gekomen was, doch niettemin den algemeenen haat der natie tegen hen in hooge mate deelde, werd eene kleine afdeeling Franschen door de Arabieren verrast, en al wat niet op de plaats zelve neêrgehouwen of gevangen genomen werd, moest ijlings zijn heil in de vlugt zoeken. Bij deze afdeeling troepen bevond zich ook de muzijk van het regement, en de muzikanten trokken met de overigen naar het tempo van een bruisend prestissimo af. Een der klephorenblazers werd ondertusschen door zijn groot en zwaar instrument (Ophikleïd geheeten) in het vlugten zeer gehinderd, en reeds was hij op het punt om het weg te werpen, toen hij, tot zijnen schrik, eenen Arabischen ruiter, die hen vervolgd had, met lossen teugel op hem zag aanrennen. Verder vlugten werd nu vruchteloos; er bleef niets anders over, dan te vechten of zich over te geven. Eene schrikkelijke keus; want, wilde hij vechten, zoo beloofde zijn kort zijdgeweer hem weinig voordeel tegen de lange lans zijner weêrpartij, en van den anderen kant, zoo hij zich overgaf, was het uitzigt op eene veeljarige slavernij niets minder dan behagelijk. Deze wanhopige toestand boezemde den muzikant een even zonderling, als kloekmoe-