Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijToestand van het volksonderwijs en van de godsdienstkennis in Engeland.Hoe verwaarloosd men de lagere volksklassen in Engeland, wat school- en godsdienstonderwijs betreft, ook reeds mag geacht hebben, het rapport, nu laatstelijk aan het Parlement door deszelfs tot onderzoek dezer zaak benoemde Commissie gedaan, gaat schier alle geloof te boven. Vooral is dat gedeelte van dit verslag verbazingwekkend en bedroevend tevens, hetwelk de antwoorden bevat, door kinderen en jonge lieden van acht tot zeventien jaren in het Prinsdom Wallis op de hun gedane vragen gegeven. ‘Ik ga op de zondagsschool,’ zeî een tienjarig knaapje, ‘maar van jezus christus heb ik nooit iets gehoord, en wat het Onze Vader is weet ik niet.’ - ‘O ja, wat God is weet ik,’ antwoordde een jongen van dertien jaren; ‘God was de eerste mensch.’ - ‘Ik heb twaalf maanden lang op onze dorpschool gegaan,’ gaf een veertienjarige knaap ten antwoord; ‘jezus christus heeft mij geschapen, en zoo, denk ik, zal hij ook wel God geschapen hebben.’ - Een zeventienjarig meisje zeide: ‘Van jezus christus heb ik wel gehoord, maar wie en wat hij geweest is, heb ik niet vernomen.’ - Een ander meisje, dertien jaren oud, gaf ten antwoord: ‘Van jezus christus weet ik in het geheel niets, en ook begrijp ik niet regt, wat gij met God meent; van adam heb ik hooren spreken, maar niets van de Heilige Schrift; het woord Bijbel heb ik gehoord, maar weet niet wat het beteekent; wat na den dood uit mij worden zal, wanneer ik ondeugend geweest ben, heeft niemand | |
[pagina 711]
| |
mij ooit gezegd.’ - Zulke antwoorden en nog bedroevender vullen vele folio-bladzijden. - ‘Veroorloof mij u een paar anecdoten te verhalen,’ zeî de voor de Commissie geroepen Dr. leichfield, Predikant te Kensington, een dorp zeer digt bij Londen: ‘In Cornwallis vroeg ik eenen kolengraver, of hij jezus christus kende. De man schudde met het hoofd, en riep een' zijner kameraden, die iets verder stond, toe: ‘Hoor eens, jan, is er hier ook een jezus christus aan het werk?’ - ‘Moet hij in de groef of op den winkel werken,’ vroeg jan. - Een andermaal sprak ik met een volwassen meisje, dat uit Londen kwam en mij op eene wandeling ontmoette. Ik vroeg haar, wat zij van jezus christus wist. ‘Eigenlijk niets,’ antwoordde zij; ‘maar het moet een groot en schoon man geweest zijn.’ - Aan den eenen kant eene heerschende kerk met overmatig rijke inkomsten, aan de andere een in deszelfs opvoeding, in deszelfs zedelijke en godsdienstige beschaving op zoo verregaande wijs veronachtzaamd volk - de gevolgen laten zich bevroeden; doch ook een werkelijk bewijs leveren getallen en daadzaken.Ga naar voetnoot(*) |
|