knechts bij weduwen van Gildebroeders van het Chirurgijnsgilde, mits dat zij bij het Collegium medicum proeven van bekwaamheid hadden afgelegd.
In het jaar 1669 werd aan Meester g. halverstadt, Emeritus Scherpregter, vergund voort te gaan met beenbreuken, ontwrichtingen enz. te mogen behandelen, onder den aangenomen titel van Stads-Ledezetter. Bij die gelegenheid werd hem ook dezelfde verpligting opgelegd als aan de andere Chirurgijns, om van voorgevallene verwondingen bij den Geregte aangifte te doen.
Uit die zelfde Dissertatie blijkt, dat men te Leeuwarden onder anderen ook een bijzonder vertrouwen in den scherpregter gesteld heeft. In 1805 was hem door den Magistraat het Privilegie toegekend, om eenvoudige beenbreuken en ontwrichtingen te behandelen, ofschoon dit gebruik bij eene algemeene wet in 1804 door de Bataafsche Republiek was afgeschaft. Dit voorregt zoude daarenboven in 1822 hem nog nader verzekerd zijn geworden.
Chirurgiae Doctores! gij hebt toch ook al zonderlinge Collega's gehad; en wanneer een scherpregter door eene Ministeriéle aanschrijving, volgens den Heer berghuis, erkend Ledezetter is, waarom zou dan ook een geordend Geestelijke geen oogmeester mogen zijn? Wij zouden vele punten van vergelijking tusschen deze beide soorten van Heelkundigen kunnen vinden, maar zwijgen uit achting voor den stand. Intusschen zien wij als watertandend de belangrijke brochure van Ds. kremer te gemoet, bij welker aankondiging wij ons claudius herinnerden: ‘Denn kam er auf die Gelehrsamkeit und die Gelehrten zu sprechen, und zog bey der Gelegenheit gegen die Ungelehrten los. Alle Hagel, wie fegt er sie!’