Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBijzonderheden over Graaf Rastoptschin.Varnhagen von ense deelt, in het onlangs verschenen zesde deel zijner Denkwürdigkeiten und vermischten Schriften, de volgende bijzonderheden mede aangaande den Graaf rastoptschin, (niet, gelijk dikwijls geschreven wordt, rostoptschin) die, schoon zij niet elken twijfel oplossen, toch eenige opheldering geven omtrent den brand van Moskou. Het was in de maand Junij van het jaar 1817, verhaalt hij, en het schoone weder lokte naar Baden-Baden. Het gezelschap aldaar mogt Europeesch genoemd worden. Het middelpunt van alle kringen was het huis van den Generaal von tettenborn, dat, even als in het vorige jaar, door het aanzien van zijnen beroemden naam, door den | |
[pagina 630]
| |
glans en den overvloed zijner gastvrijheid en door de beminnelijkheid van zijnen omgang en dien zijner echtgenoote, alles, wat eenigzins uitstekend was, in zijnen kring lokte. Hier zag men de Gravin von demidoff met haar talrijk gevolg, de Hertogin van ragusa met het hare, den Russischen gezant, Graaf goloffkin, bekend door zijn gezantschap naar China, den toen nog jeugdigen, maar bekwamen Franschen Generaal bachelu, den Graaf de st. aulaire, den voormaligen Prefect van Rome montbreton-norvins, den advocaat, later Minister teste, den Gouverneur van Moskou, Graaf rastoptschin. De laatste naam schitterde boven allen uit, en zijn persoon, in welken de grootste tegenstrijdigheden zich vereenigd toonden, zou opzien en schroom verwekt hebben, al ware zijn naam niet met den brand van Moskou onafscheidelijk verbonden geweest. Van hem wil ik eenigzins uitvoeriger spreken. Hij kwam te Baden-Baden uit Parijs, waar hij eenen geruimen tijd had doorgebragt, en scheen geheel bezield en opgewekt door den invloed, dien het leven vol beweging ook naar den geest op hem had gehad. Van zijne jeugd af ingewijd in de Fransche beschaving en geoefend in alle fijnheden en geestigheid van het Fransche verkeer, boeide hij door zijne losse, vrije manier van mededeelen, welker aanlokkelijkheid nog vermeerderde, wanneer men al spoedig bemerkte, dat dit luchtige spel van geestigheid gepaard ging met eene ijzeren kracht van wil en eene niets verschoonende vastheid, waarvan men het denkbeeld van half woeste drift en ruw geweld naauwelijks kon afscheiden. Inderdaad mengde zich in het genot, dat ieder in zijnen omgang vond, dikwijls onwillekeurig eene huivering, en men gevoelde de behoefte, om tegenover dien man op zijne hoede te zijn. Aan talent, aan geestigheid en scherts, aan onuitputtelijkheid van luim deed rastoptschin voor den Prins de ligne niet onder; maar de indruk was geheel verschillend. Zoo men bij de vrolijke scherts van de ligne zich als op zacht mos gewiegeld voelde, bij rastoptschin vermoedde men, dat de grond met scherpe prikkels | |
[pagina 631]
| |
was bezaaid, tusschen welke men voorzigtig den voet moest nederzetten. Ik geloof inderdaad, dat zonder zijne gave als redenaar zijn wezen iets zeer terugstootends zou gehad hebben; doch deze boeide onwederstaanbaar. Het was een feest, hem de scherpzinnige en ten deele zeer eigenaardige opmerkingen, die hij gedurende zijn verblijf te Parijs gemaakt had, op zijne wijze, op bedaarden toon of snel sprekende, te hooren mededeelen. Zijne wijze van beschouwen was vrij, door geene staatkundige betrekkingen, noch ook door de wenschen van zijn eigen hart bepaald. Hij oordeelde vrijmoedig en sprak, wat hij dacht, onbevreesd uit. Dat de toenmalige orde van zaken in Frankrijk bij de eerste botsing moest instorten, was bij hem het ontwijfelbaar resultaat van al zijne opmerkingen. Met ongeloofelijke driestheid en bitterheid sprak hij vooral over Russische betrekkingen, tot groote ergernis van Graaf goloffkin, die nog wel moest medelagchen, als hij, op den toon van eenen ervaren wijze, verzekerde, dat nergens de lieden van verdienste zoo zeker hun fortuin maakten als in Engeland, nergens de vrouwen het zoo goed hadden als in Frankrijk, maar dat Rusland daarentegen het paradijs der bedelaars mogt heeten, daar het dezen aldaar stellig het beste ging; doch er kwamen nog wel eens andere redeneringen voor, die de ambtelijke waardigheid van eenen gezant niet wel toeliet aan te hooren. De geheele wildheid van toomeloozen hartstogt lag dan verborgen achter het net van puntige Fransche spreekwijzen en loerde op hare werking. Hij voelde zich door ondank en beleediging uit het vaderland, tot welks redding zijn grootsch besluit wezenlijk had medegewerkt, uitgestooten, en zou niet ongaarne zijne tegenwoordige vijanden even vreeselijk hebben willen treffen, als hij vroeger de Franschen getroffen had. Het was gevaarlijk, hem onverhinderd in zulke beschouwingen te laten voortgaan; hij scheen zich dan te naauwernood te kunnen beheerschen; zijn gezigt kreeg eene vreeselijke uitdrukking, en rondom hem geraakte alles in eene pijnlijke ontstemming. Maar toch meende ik, ondanks deze | |
[pagina 632]
| |
uitbarstingen, nog sporen van zacht gevoel in hem te ontdekken, en ik moest hem, gelijk vroeger met de ligne, zoo nu met wilhelm von humboldt eene zekere gelijkheid toekennen, dezelfde schijnbare koelheid, waaronder de warmte van gewaarwording zich niet geheel kan verbergen, dezelfde bron van stekelige en eigenaardige geestigheid, namelijk ongeduld, dat zich in de verveling niet kan schikken, die gewone gesprekken zoo dikwijls opwekken, en die men, bij gebrek aan geest bij anderen, slechts door eigene geestigheid kan ontgaan. Reeds vroeg had deze buitengewone man zijne handelwijze door ruwheid gekenmerkt. Onder Keizer paul Minister van buitenlandsche zaken, scheen hij met de ruwe geaardheid van zijnen heer uitstekend overeen te stemmen. Algemeen werd over de bitse hardheid geklaagd, waarmede hij de lieden afstootte; gewoonlijk echter was er in zijne uitdrukkingen iets geestigs. Aan den Graaf michael oginski, die, met aanbeveling van den Pruissischen Minister von haugwitz, bij den Keizer aanzoek had gedaan, om naar Polen te mogen terugkeeren, deelde rastoptschin, den 29 Maart 1799, het weigerend antwoord in de volgende lakonische regels mede: ‘Mijnheer de Graaf! Z.M. de Keizer, uwen brief van den 12den dezer ontvangen hebbende, heeft goedgevonden uw verzoek te weigeren en mij gelast u daarvan kennis te geven. Ik heb de eer,’ enz. Ten tijde van den inval der Franschen was zijne heftigheid tot wilde woede gestegen. Zijne verschrikkelijke oproeping aan het volk, zijne den vijand smadende opschriften zullen niet ligt vergeten worden. Drie dagen vóór de ontruiming van Moskou schreef hij nog aan bagration in krachtig Russisch, dat hij Moskou zoo goed mogelijk zou zoeken te behouden, en dat, zoo het tot het uiterste kwam, het spreekwoord gold: beter naar den Duivel, dan in 's vijands hand! Doch ook bij voorspoed en welslagen duurde die bittere stemming voort, welke het ongeluk en de vertwijfeling bij hem hadden opgewekt. De Franschen hadden het verbrande Moskou verlaten; de achtergeblevene gewonden werden door de binnenrukkende | |
[pagina 633]
| |
Russen nedergesabeld, en eenigen, die met zwakke krachten het waagden het groote hospitaal in het Vondelingshuis te verdedigen, viel de genade ten deel, dat zij in harde gevangenschap mogten smachten. Zij wendden zich in hunnen dringenden nood smeekende tot rastoptschin; de Keizerinne moeder had zich het lot dier ongelukkigen meêdoogend aangetrokken; geheel durfde hij hun verzoek niet afslaan, maar hij stond het toe met de volgende, eigenhandig door hem geschrevene, harde woorden: ‘De Graaf rastoptschin staat aan den Heer gazo, den vader, den noodigen tijd toe, om zich van zijne ziekte te herstellen; waarna hij zich met zijnen zoon naar het Gouvernement van Wologda hebbe te begeven. De zamenkomst, die hij mij vraagt, zou tot niets dienen; het zijn noch laster noch boosaardigheid, die bij den Graaf rastoptschin werken; maar eene natie, die wet noch trouw kent, en die sedert twintig jaren slechts misdaden en gruwelen heeft aan te wijzen, moet nimmer het Opperwezen tot getuige roepen, welks regtvaardigheid bij bandieten wordt miskend.’ De ijzeren man was intusschen in zijnen haat tegen de Franschen niet zóó volhardend, als de Minister von stein. Parijs had het weerbarstige metaal weten te smelten, en de held van Moskou had daar eene toevlugt en levensgenot gevonden, gelijk zijn moederland ze hem niet opleverde. Op zekeren avond, toen de kring bij tettenborn klein en vertrouwelijk was, gaf rastoptschin ons onverwacht een volledig verhaal van den brand van Moskou en zijn aandeel daaraan. Hij spotte met de vertelling, alsof hij de verbazende hoofdstad met eene fakkel had aangestoken, gelijk men op het tooneel den brand van Persepolis door de enkele hand van thaïs ziet ontsteken. ‘Ik heb,’ zeide hij, ‘de gemoederen der menschen ontvlamd; aan dit vreeselijkste vuur ontsteekt men gemakkelijk de pekkransen.’ Hij gaf vervolgens de maatregelen op, die hij als Gouverneur had genomen, het wegzenden der brandspuiten, waarbij ook in aanmerking kwam, dat de spuitgasten een militair corps uitmaakten, dat niet in han- | |
[pagina 634]
| |
den van den vijand kon worden gelaten, het openen der gevangenissen, de middelen van allerlei aard, om aan de Franschen geene rijk voorziene hoofdstad, maar slechts eene plaats van verwoesting over te laten, en eindelijk het beslissende voorbeeld, dat hij zelf gegeven had, door het verbranden van zijn eigen buiten Moskou gelegen paleis. Hij legde zijne gedachtenreeks, zijne drijfveren en aandoeningen bloot, en erkende, dat hij niets gevoeld had, dan de weinige waarde van alle bezittingen, zoo het vaderland te gronde ging. Dat hij hierbij eenstemmig dacht met het volk, had de ijver getoond, waarmede zijn plan werd uitgevoerd. Pekkransen en fakkels waren weldra in de hand der woeste benden, die zichzelve eene soort van orde bepaalden en de rollen en de wijken onderling verdeelden, schoon dit alles in de woede en den spoed der uitvoering weder in de war geraakte, gelijk ook verscheidene kruidmijnen, aangelegd om den vijand bijzondere schade toe te brengen, door overijling of verzuim doelloos werden. De geheele verwoesting was echter vreeselijk; zij overtrof alle voorafgaande berekening, en zoo het nadeel, den vijand berokkend, weldra doodelijk bleek te zijn en eene geheele wending gaf aan den loop der zaken, zoo was voor het oogenblik de prijs, waarvoor dit gekocht werd, te vreeselijk, dan dat men den veroorzaker zou hebben kunnen roemen. Eene waarde van vijfhonderd millioenen roebels had de brand van Moskou verteerd, en drieduizend menschen waren er bij omgekomen. Of wij, die den man, welke zulk eene ijselijkheid had bewerkt, nu zoo geestig en rustig als een vreedzaam verhaler in ons midden zagen, niet eenige huivering gevoelden, dat moge de lezer zich voorstellen! Geruimen tijd waagde men het ook niet, om de daad in Rusland te erkennen; bij het volk en het leger kreeg het denkbeeld de overhand, dat de vijand Moskou had in brand gestoken, en men vond raadzaam, deze meening niet tegen te spreken. Rastoptschin zelf oogstte van vele zijden verwijtingen en afkeuring in. Door een voorval, waarover wij zoo aanstonds zullen spreken, had hij zich | |
[pagina 635]
| |
de ontevredenheid van den menschlievenden alexander op den hals gehaald; spoedig zag hij den Russischen bodem overal onder zijne voeten wankelen, en hij week naar Duitschland en Frankrijk. Het is een merkwaardige trek in rastoptschin, en naar ons oordeel een nieuw bewijs van zijne innerlijke kracht, dat hij in latere jaren, ten einde naar Rusland te kunnen terugkeeren en daar rust en vrede te vinden, zijn algemeen bekend deel in deze gebeurtenis loochendeGa naar voetnoot(*), en hiermede den onsterfelijken roem opofferde, die daarom aan zijnen naam was gehecht. Het oogenblikkelijke doel had bij hem de overhand boven al het andere. Men zou kunnen zeggen, dat hij Moskou, nu zijn Moskou, nogmaals opofferde. Men heeft daarin soms de daad van eenen buigzamen hoveling willen zien; men behoorde er eerder zekere grootheid in te erkennen, want niet ligt zal iemand om een kortstondig tijdelijk voordeel zijne billijke aanspraak op de bewondering der nakomelingschap opgeven, die den held ook met zijn leven niet te duur gekocht schijnt. Doch misschien meende hij ook bij deze tweede opoffering, even als bij de eerste, dat hij meer redde, dan verwoestte. Zeker kon hij slechts hopen bij het scherpere onderzoek van den geschiedkundige, dat hij door zijne ontkenning uitlokte, te zullen winnen, daar de aan het licht gebragte waarheid zijnen naam des te helderder zou doen lezen, en gewis kon hij, gelijk galilei, hen uitlagchen, die door zijne herroeping ook de zaak zelve veranderd waanden. Wat den Keizer alexander onherstelbaar tegen rastoptschin had ingenomen, was de volgende jammerlijke gebeurtenis, die ik wedergeef, zoo als zij mij later van eenen voornamen, goed onderrigten Rus is verhaard. Toen de Franschen tegen Moskou in aantogt waren, stootte de politiewacht op zekeren dag op eene groep jonge Russen, welke gretig naar een' hunner luisterden, die hun uit een Fransch dagblad de laatste, door napoleon uitgevaar- | |
[pagina 636]
| |
digde oproeping vertaalde. De tolk werd terstond als misdadiger behandeld en weggesleept. Het was een jong mensch van 24 jaren, hoofdman buiten dienst, genaamd werishalin. Geen vermoeden van slechte bedoelingen kon bij zijne onbedachtzame daad op hem kleven; integendeel, alle getuigen volhardden bij hunne verklaring, dat hij zijnen landslieden de woorden des vijands met afkeuring en misnoegen had voorgedragen. Doch rastoptschin hield zich aan de uitwendige daadzaak, het verbreiden van de Fransche oproeping, wilde niets verders hooren, en voelde aan zijne eigene woede, dat ook de woede des volks een offer noodig had, om zich te koelen. Hij was gewoon, de voor zijne woning verzamelde, dikwijls onrustige menigte van het balcon van eenen vrij hoogen trap aan te spreken, en de opgewekte gemoederen door zijne korte, hevige woorden nog meer te ontvlammen. Derwaarts liet hij den jongen werishalin voeren, en toen hij hem zag, riep hij in grooten toorn: ‘Maar meer dan de Franschen zijn verraders onze vijanden. Deze verdienen meer dan gene onzen haat, het uitgezochtste verderf. Daar ziet gij er een', die napoleon's oproepingen heeft verbreid, daar ziet gij uwen ergsten vijand!’ Nu putte hij zich uit in verwijten en schimpredenen tegen den gevangene zelven, en eindelijk, terwijl hij zich van hem afwendde, beval hij den naastbij staanden politiesoldaat: ‘Sla toe!’ De soldaat gaf hem een' slag met de platte kling. ‘Kom, kom!’ riep rastoptschin, die zich weder omkeerde, ‘dat beteekent niets; laat hem aan het volk over, dat zal beter met hem omspringen!’ Terstond werd de ongelukkige het woedende gemeen toegeduwd, en in weinige oogenblikken was hij in duizend stukken verscheurd; zijne leden, zijn geheele ligchaam was verdwenen; een stuk van eene hand met een paar vingers was alles, wat men op het plein vond, toen de menigte zich eindelijk verstrooid had. Deze gruwelgeschiedenis was echter daarmede niet afgeloopen; zij werd op eene treffende wijze weder in het geheugen herroepen. In den aanvang van het jaar 1813, op eene plaats in Polen, werwaarts de overwinning Keizer alexander had gevoerd, werd een grijsaard voor hem gebragt, die verlangde hem te spreken. Zijne knieën knikten en zijne lippen beefden. Toen hij voor den Keizer gekomen was, viel hij weenend en snikkend voor hem neder, en kon wel vijf minuten lang geen woord uitbrengen. De Keizer, | |
[pagina 637]
| |
in pijnlijke onrust, scheen met zichzelven in strijd. Hij wist, dat de oude werishalin voor hem lag. Deze kreeg eindelijk zijne spraak terug, en eischte onderzoek en, zoo zijn zoon onschuldig werd bevonden, herstel van diens eer; hij weeklaagde over zijne nu kinderlooze grijsheid, die geen' erfgenaam zijner goederen zou achterlaten. De Keizer poogde hem tot bedaren te brengen, sprak hem vriendelijk toe, en beloofde hem regt: hij wist reeds, zeide hij, dat de jonge man aan geen verraad schuldig was geweest en in geene betrekking tot den vijand had gestaan, en hij zond den grijsaard met vertroostende woorden henen. Den volgenden dag leverde rastoptschin zijn verzoek in om zijn ontslag; de Keizer nam het aan, en zeide met eenen donkeren blik, dat hij hem geen oogenblik wilde ophouden, maar wenschte, dat hij hem nooit weder zou moeten zien. Zoo was rastoptschin van de baan des roems en der overwinning, waarop de vlammen van Moskou voorlichtten, plotseling afgestooten, van magt en invloed beroofd, bij het schitterend voortrukken en de dagelijks toenemende zegepralen van het leger en het gansche volk een werkelooze banneling; en daar het vaderland hem als verstiet, trok hij, vol van somberen toorn, eenzaam de troepen na door de landen, die zij bevrijd hadden, eerst in Berlijn eene korte poos van rust vindende, later in Parijs onder het gewoel van verstrooijingen weder herlevende. Zijne ijskoude luim werd nu tegen zijne landgenooten gerigt. Ingewijd in alle betrekkingen, hield hij den draad van vele verbindtenissen in zijne hand, en zijn snijdend woord kon ongeneeslijk wonden, doodelijk treffen. Doch tegen den vijand, die in zijn binnenste woonde, had hij geene wapenen. Bij het vallen van het duister overvielem hem niet zelden spookachtige schrikbeelden, die hem in vreeselijke spanning bragten. Te Parijs, werwaarts hij na dit verblijf in Baden-Baden terugkeerde, werden deze sombere uren nog menigvuldiger en pijnigender. Bij zulk eene gelegenheid drongen eens twee van zijne meer gemeenzame bekenden, voorname Russen, ondanks den tegenstand van zijnen kamerdienaar, bij hem binnen. Zij meenden ten hoogste slechts een galant avontuur te zullen storen; doch hoe verschrikten zij, toen zij het afgelegene vertrek binnentraden! Ontdaan en bleek zat rastoptschin daar, en toen hij de binnentredenden bemerkte, riep hij huiverend, hen met de handen afwerende: ‘Wat wilt gij van mij? Gaat | |
[pagina 638]
| |
henen, gaat henen! Ik ben het niet, die u geslagen, die u naar beneden gestooten heb!’ Ontzetting was in hem en ging van hem uit. De beide vrienden begrepen, dat hij de werishalins, vader en zoon, meende te zien; zij noemden hunnen naam, riepen hem bij den zijnen, en wekten hem eindelijk uit zijne jammerlijke verbijstering. Nu herkende hij zijne bezoekers, herstelde zich, streek met de hand over voorhoofd en oogen, dronk een paar glazen water, en na eene poos kon hij weder met hen spreken, gelijk gewoonlijk. De indruk van deze gebeurtenis bleef bij de beide getuigen onuitwischbaar, en een van hen heeft mij, lang daarna, met al de huivering van iets, dat men pas heeft bijgewoond, de omstandigheden woordelijk zoo verhaald, als ik ze hier heb wedergegeven. Nog lang, zegt men, bleef rastoptschin door zulke schrikbeelden gekweld, die intusschen ook uit ligchamelijke krankheid hunnen oorsprong hadden en na het gebruik van gepaste geneesmiddelen ophielden. Hij bragt, gelijk bekend is, zijnen laatsten levenstijd weder in Rusland door, waar hem de gewenschte terugkeer vergund werd; en de eerbied en bewondering, hem betoond, gaven zijner eergierigheid toch de bevredigende overtuiging, dat hij als een der helden van Ruslands bevrijding werd erkend. Overigens behooren die sombere trekken tot de voltooijing van het beeld. Dezelfde man had uren, waarin hij met de grootste eenvoudigheid de onschuldigste genoegens smaakte, zich bezig hield met de beschouwing van eene bloem, van eenen vlinder, waarin hij lagchend het spel van kinderen gadesloeg, hen voor ongevallen beveiligde, hunne vreugde door geschenken verhoogde; andere uren, waarin hij zich als den voorkomendsten en vriendelijksten gezelschapper vertoonde, vol fijne oplettendheden voor mannen en zich met kiesche huldiging aan vrouwen aansluitende. Terwijl hij het niet verborg, dat de schoonheid en gezellige bevalligheid van eene tooneelspeelster uit Stuttgart hem aanlokten, verborg eene levendige Française niet, dat zij door hem was bekoord. Zijn gezond verstand bewaarde hem echter voor het gevaar om zich belagchelijk te maken, en hij zeide schertsend, dat men op zijne jaren zelden op de vriendschap, maar nooit meer op de liefde vertrouwen moest. |
|