Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Dierenrijk.In het dierenrijk der Oostzee-provinciën komen niet minder eigenaardige betrekkingen en verschijnselen voor, dan in dat der gewassen. Menige dieren, welke men er vindt, behooren uitsluitend tot dit land; vele, die bij ons in menigte gezien worden, doen zich hier in het geheel niet meer op, of hoogstens als doortrekkende pelgrims of zeldzame indringers. Andere, bij ons slechts in sprookjes en fabelen bekend, loopen hier allerwegen in het rond. Van alle wilde dieren is de wolf aan de Duna, gelijk in geheel het Oosten van Europa, het meest gewoonlijk voorkomende en verst verspreide. In Koerland, waar de edellieden en goedbezitters zeer waakzame vervolgers van dit roofdier zijn, komt het meest zelden en in het dun bevolkte Esthland meest overvloedig voor. Het is zulk eene groote landplaag voor herders en kudden, dat men zelfs eene der maanden, die van December, wanneer honger en koude het in de nabijheid der menschenwoningen drijven, de Wolfsmaand (Wilku mehnes) genoemd heeft. In Januarij, den paartijd der wolven, is het wolfsgehuil eene zoo gewone nachtmuzijk, als in onze steden het gemaauw der krolsche katten op de daken. Lijfland houdt tusschen Esth- en Koerland het midden. In Lijfland alleen werden, op de van wege de overheid ondernomene jagttogten,
| |||||
[pagina 624]
| |||||
wolven gedood, door elkander gerekend dus iets meer dan 500 in ieder jaar. Men overdrijft niet, wanneer men stelt, dat op bijzondere jagten ten minste nog tweemaal zoo veel wolven geschoten zijn; en dienvolgens zijn er in Lijfland jaarlijks, minst genomen, 1500 wolven gedood. Om elk jaar weder 1500 jagtbare wolven voort te brengen, moesten dan toch ieder jaar, al willen wij door elkander aan elk paar drie jongen toekennen, ten minste 500 paren of 1000 wolven ongedood overblijven. Derhalve moesten er telken jare, hoe gering men de schatting ook neme, 2500 wolven in Lijfland voorhanden zijn. Het is overigens zeer waarschijnlijk te maken, dat men dit voor volledig bewijs vatbare minimum nog met duizend vermeerderen, en dienvolgens ten minste vier wolven op elke vierkante mijl in Lijfland kan aannemen, waaruit men eenigermate het ontzettend getal dier roofdieren kan berekenen, welke in geheel die landstreek te zamen genomen moeten leven, en het verbazend verbruik van schapen, kalven, reeën, hazen en andere den mensch nuttige dieren, hetwelk zij tot hunne voeding vereischen. Een oudewolfspels wordt in Lijfland voor 6 à 7 roebels verkocht; maar men kan veilig aannemen, dat elke oude-wolfspels, door elkander gerekend, het land, minst genomen, op een paar honderd roebels te staan komt. Lijfland is ondertusschen in geenen deele de provincie van Rusland, die het sterkst met wolven bevolkt is. Integendeel bevatten bijna al de overige Gouvernementen daarvan oneindig meer. Doch, al willen wij slechts het Lijflandsche minimum tot grondslag eener middelbare begrooting voor geheel Rusland aannemen, zoo volgt daaruit, dat geheel het door wolven bewoonde gedeelte van Rusland, hetwelk men, na aftrek der weinige noordelijke en zuidelijke landstreken, waar de wolf niet voorkomt, ten minste op 350,000 vierkante mijlen begrooten kan, een minimum van een millioen dezer dieren moet voeden. De broeder of neef des wolfs, de beer, heeft thans de provincie Koerland geheel en al ontruimd, en nog slechts enkele plaatselijke benamingen, zoo als de beerenrivier, | |||||
[pagina 625]
| |||||
het beerendorp, of ook hier en daar, op een adellijk slot, de afbeelding eener beerenjagt, herinneren er aan, dat hij vroeger hier gehuisd heeft. In Lijfland daarentegen, en nog meer in Esthland, zijn de beeren niet zeldzaam. Men heeft er van zeer onderscheidene soorten. Tusschen Narva en Dorpat aan het meer Peipus treft men de gevaarlijkste, grootste en sterkste soort aan, aschgraauw, met een' witten ring om den hals. De beerenjagt is een van de meest gewone veldvermaken van den adel. Ook de Esthlander gaat dit grimmige dier met de grootste koelbloedigheid te lijf, en brengt deszelfs vleesch en vel niet zelden in de steden ter markt. Niet zoo menigvuldig als de beeren zijn er de lossen; nog schaarscher de bevers en de vliegende eekhorentjes. Den vos vindt men er zoo veelvuldig niet als in Duitschland, en het wilde zwijn komt slechts als gast uit Lithauen over. Het gebied van het hert heeft hier ganschelijk opgehouden; Pruissen is deszelfs noordelijkste provincie. Het vaderland van het rendier is er nog niet begonnen; noordelijk Finland is deszelfs zuidelijkste streek. Tusschen beide schuift zich met zijne woonplaats het reuzendier van het noorden, de eland, in, die tegenwoordig in Pruissen nog slechts zelden voorkomt en in Finland nevens het rendier woont. Voormaals plagt het in alle groote landen gevonden te worden; maar de ridders der Teutonische orde hebben van oudsher in deszelfs jagt zulk een uitnemend behagen geschept, dat het in verscheidene streken reeds dreigt geheel te zullen verdwijnen. In het westelijke Koerland zijn de elanddieren het zeldzaamst; in het Oberland zijn zij menigvuldiger. Het talrijkst komen zij voor in oostelijk Lijfland, daar, waar het aan de Poolsche provinciën grenst. Terwijl in Koerland op de jagten gewoonlijk slechts enkele elanddieren geschoten worden, en het reeds voor iets groots mag gelden, wanneer men er bij eene drijfjagt een half dozijn te zien krijgt, drijft men in het genoemde deel van Lijfland niet zelden 20, 30, ja somwijlen 40 tot 50 dezer dieren bijeen. | |||||
[pagina 626]
| |||||
De inboorlingen des lands gaan met dit edele dier genadiger om, en menigmaal ziet men eene elandsmoeder met hare jongen tusschen de herders en derzelver kudden grazen. Overigens heeft men den eland nergens getemd, en de pogingen, om deszelfs groot en sterk gebouwd ligchaam tot 's menschen dienst te bezigen, zijn mislukt. De smaak van zijn vleesch, hetwelk hier dikwijls op de tafels verschijnt, houdt het midden tusschen dien van ossen- en hertenvleesch. Zijne huid levert het dikste en sterkste leder. Dat het op enkele plaatsen zelfs voor een' snaphaanskogel ondoordringbaar zou wezen, wordt slechts dáár verteld, waar men het dier niet kent; evenwel weet men ook hier te lande, hoe moeijelijk het is eenen eland te vellen, daar dit bij het eerste of tweede schot zelden gelukt. Menigmaal, zelfs met vier kogels in het lijf, ontsnapt hij nog. Ook over het gladde ijs der poelen en meren komt het dier zonder glibberen voort, naardien het, zijnen scherpen hoef met de punt in het ijs stootende, even goed in hetzelve indringt als een scherp beslagen paard. De reeën schijnen een' ruimeren uitbreidingskring te hebben dan de herten; zij zijn in Koerland nog zoo menigvuldig, dat er, op groote jagtpartijen, nog somwijlen 15 tot 20 dier dieren geschoten worden. De hazen hebben dit land met al de overige landen der wereld gemeen, doch de witte hazen slechts met de andere noordelijke gewesten. Dassen en hamsters doorwoelen met hunne holen den grond, en otters en bevers bewonen hier en daar de oevers der rivieren. Onder de vogels zijn de overvloedigste en edelste uit het hoendergeslacht de kor- en berkhoenders, die zich bij geheele koloniën in de bosschen ophouden. Vele soorten van arenden en valken, goudarenden, vischarenden, steenarenden, gieren, nacht-, jagt- en dwergvalken nestelen in de hoogste toppen der pijnboomen. Van uilen telt men tien soorten, waaronder de groote schuhu of schuifuil. Wilde zwanen trekken deels, in het voorjaar naar Zweden verhuizende, de provinciën door, deels huisvesten zij, nestelende in het riet der oevers, op de meren van het land, | |||||
[pagina 627]
| |||||
die daarenboven door eene tallooze menigte van wilde eenden bewoond worden. Op het Papenmeer, bij Liebau, is de zwanenjagt van zoo veel aanbelang, dat zij jaarlijks aan de meestbiedenden verpacht wordt en niet onbeduidende sommen opbrengt. Met betrekking tot de ooijevaars (men heeft er een' witten en een' zwarten ooijevaar) wordt in Koerland beweerd, dat zij niet verder dan tot de Duna komen; evenwel ziet men hen ook nog, hoezeer zeldzamer, in Esthland. De roerdomp (dumpis in het Lettisch) laat overal op de Lijflandsche rietmoerassen zijn gebrul hooren, en snippen, strandloopers en andere hoogbeenige poelvogels zijn er onder de dieren in denzelfden overvloed, als in het plantenrijk de soorten der mossen, spons- en rietgewassen. Tortel-, ring- en lachduiven kirren in de bosschen nevens de krassende raven en schreeuwende uilen. Onder de zangvogels ontbeert men er weinige van die, welke ook in de meer zuidelijke streken van Europa Gods lof verkondigen, noch de onderscheidene soorten van leeuwerikken, meezen, lijsters, noch ook de bloed- en andere vinken, wielewalen, basterd- en echte nachtegalen, welke laatste zelfs reeds in Mei, hoe ruw en winterachtig die maand zich in Lijfland ook vertoont, in het nog kale kreupelhout zingen, ofschoon dan echter derzelver zang in geenen deele dezelfde rijke en menigvuldige modulatiën bezit als bij ons. Zijn al de koudvochtige, maar warmte beminnende amphibiën onder de hier levende diersoorten het zeldzaamst - hoezeer toch de vrees voor de menigvuldig voorkomende, maar niet zeer gevaarlijke zoogenaamde koperslang, die hier dikwijls eene blaauwzwarte kleur vertoont, menige aangename wandeling bederft - zoo zijn daarentegen weder de vischsoorten ongemeen talrijk; zalmen, snoeken en puitalen in de grootere rivierstroomen, in alle kleinere beken en meren snoeken, karpers, zeelten en alen, en heilbotten, steuren, schelvisschen, makreelen, haringen en zoogenaamde strömlingen, of Zweedsche ansjovis, in de aangrenzende zeeën, die nog daarenboven door robben, | |||||
[pagina 628]
| |||||
dolfijnen en bruinvisschen, waarop de eilandbewoners der Esthlandsche kusten jagt maken, bewoond worden. Van al deze zeevisschen is er geen, naar het schijnt, beroemder, en geen meer uitsluitend zich aan de Esthlandsche kusten ophoudende, dan de strömlingen, eene kleine soort van haringen. De beste zijn de Kulloströmlingen, die bij Reval gevangen, als sardellen gepekeld en door het gansche land, gelijk mede buitenslands, als eene ontbijtlekkernij verzonden worden. Ook aan insekten hebben deze gewesten geen gebrek. Hoezeer in den winter alles geheel dood en verlaten schijnt, zoo fladdert, wemelt en krioelt het des zomers allerwegen. Vele insekten scholen in zoo geweldige hoeveelheden bijeen, dat zij tot eene ware landplaag worden. Dus, bij voorbeeld, stijgen uit de poelen en rivieren tallooze zwermen van kleine, naauwelijks zigtbare muggen, welke men hier schnaken noemt, en die zeer gevoelig, als Engelsche naalden, steken en mensch en vee alle natuurgenot verbitteren. Zij zijn zoo klein, dat zij doorgaans met het oog naauwelijks ontdekt worden, en daarbij vullen zij de lucht zoo digt als stof. In even zoo groote menigte danst over de wateren het haft en andere diertjes dier soort zijnen kortstondigen levensdans. De juffers, gemeene, getraliede, kopergroene en bont gevlekte, nevens duizend andere waterinsekten, fladderen gedurende den korten zomer in digte wolken over de drassige weilanden. Ook de vliegen, wespen en paardenvliegen trachten gedurende de maand Julij in te halen, wat de koude April en Mei hen in hun genot te kort heeft doen schieten. Wilde bijen huizen talrijk in de bosschen. Doch geen insekt is hier menigvuldiger dan de mier, die onder de pijnboomen des lands zoo talrijke koloniën gesticht heeft, dat in menige bosschen hunne torens van houtsplinters slechts weinige schreden van elkander verwijderd liggen. Elke boom heeft zijnen eigen' worm, en die houtwormen vermenigvuldigen zich in menige jaren, bij daarvoor gunstige omstandigheden, zoo geweldig, dat geheele bosschen onder hunne knagende vreetwerktuigen te gronde gaan. | |||||
[pagina 629]
| |||||
Gelijk in vele opzigten het land onder Aziatischen invloed staat, zoo deelt het ook in de Aziatische huisplaag der kakkerlakken, die hier in alle woningen verspreid zijn. Het delfstoffelijk rijk is uitgemaakt het armste in dit land, want vulcanus akkerploeg heeft er den grond niet opgereten en de schatten der aardkorst aan den dag gebragt. Eenvormige klei-, kalk- en zandbeddingen bedekken het binnenste des lands. Desniettemin is het aan eenige, voor het welzijn huns vaderlands ijverende, personen gelukt, hier niet alleen marmer te ontdekken, maar zelfs bergkristallen, agaat, jaspis, granaten en andere edelgesteenten op de Lijflandsche velden te verzamelen, en dezelve als voortbrengselen van hun land op de lijst te stellen. Immers zijn een' tijd lang zelfs echte parels in Lijfland gevischt. Doch met dezen roem is het eveneens gelegen als met dien, dat dit land zijn eigen Lijflands-Zwitserland - ook Koerland heeft zijn Zwitserland en Koerland maakt zelfs wijn (cider) - zijnen eigen' horatius, tacitus, homerus zou bezitten. Alle provinciebewoners toch houden hun gewest steeds voor het volkomenste, dat er bestaat, en zien daarin een volledig mikrokosmus. |
|