Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 617]
| |
Mengelwerk.Huiselijkheid.(Voorlezing.)
Gezelligheid is een grondtrek der menschelijke natuur. Deze neiging openbaart zich reeds vroeg bij het kind. De mensch heeft behoefte aan deelneming en mededeeling. Men kan zulks opmerken bij alle volken en volksstammen, hoe verschillend de mate van beschaving voor het overige zijn moge. Gezelligheid brengt niet alleen veel toe tot vermeerdering van levensvreugde, maar bevordert ook verstandelijke en zedelijke ontwikkeling. Behoefte deed de menschen huiselijk zamenwonen. Uit huisgezinnen ontstonden grootere maatschappijen, natiën, volken. Die in bosschen zich ophouden, of verstrooid op het veld verkeeren en in de jagt hun onderhoud vinden, kunnen slechts weinig nut van de oorspronkelijke neiging tot gezelligheid trekken. Wanneer zorg voor vervulling van de eerste noodwendigheden des levens den geheelen mensch gedurig bezig houdt, gaat de ontwikkeling niet veel verder, dan bevrediging van de dierlijke behoeften des ligchaams vereischt. In de herderstenten der oude wereld leerde men het eerst de genoegens en voordeelen van het huiselijk leven beter kennen. Daar werd gezelligheid een middel tot ontwikkeling en beschaving, terwijl huisgezinnen tot stammen van kleineren of grooteren omvang aangroeiden. Bij toenemende bevolking der aarde ontstonden allengs maatschappijen en steden van wijdere uitgebreidheid. Werd daardoor aan verstandelijke ontwikkeling gewonnen, voor zedelijkheid was die ophooping van vele menschen in eene zoo beperkte ruimte niet altijd voordeelig. Het huiselijk leven kwijnde nu hier en daar. Heerschzucht vestigde eene harde dwingelandij in de oudste rijken van het Oosten. Vorsten en Koningen beschikten eigendunke- | |
[pagina 618]
| |
lijk over goed en bloed hunner onderdanen. Misbruik van magt dagteekent reeds van de vroegste tijden. In de zoogenaamde vrije staten of republieken was het beter gesteld. Daar stonden mannen op, wier grootheid wij heden ten dage nog bewonderen. En wat zien wij echter in de schitterendste tijdperken van Athene en Sparta en Rome? De mensch werd verwaarloosd, de burger was alles. Aan den Staat behoorde ieder, met al zijne bezittingen, vermogens en bekwaamheden. Bij zoodanige gesteldheid van zaken kon het huiselijk leven niet zijn, wat het behoort te zijn, om menschen te vormen en te veredelen. De bewoners van elk land - van elke stad waren verdeeld in vrije lieden en slaven. De laatsten moesten voor de eersten arbeiden en hadden geene burgerlijke regten. Ook de vrouw van den vrijgeborene verkeerde in eenen toestand van vernedering, en de wetten des lands veroorloofden aan den vader eene magt over het kind, die verder gaat, dan de natuurlijke betrekkingen medebrengen. Het huiselijk leven was derhalve geenszins, wat het in lateren tijd is geworden. De opvoeding der jeugd had eene geheel andere strekking. Vermaken en spelen der kinderen dienden, om burgers voor den Staat te vormen, en deze vroeg tegen de vermoeijenissen van den krijg te harden. Dit was de hoofdzaak, welke men bij alle inrigtingen en bedrijven zich ten doel stelde. Het leven der oude Grieken en Romeinen verkreeg daardoor een geheel eigen karakter. Het was een meer openbaar leven - een dagelijks verkeeren op de markt, waar staatszaken behandeld werden en het volk zijne stem uitbragt en deel nam aan de algemeene aangelegenheden. Van eigenlijke huiselijkheid wist men weinig. De genoegens en voordeelen derzelve konden dus niet genoeg gewaardeerd worden. Zoo vormde zich wel een sterk uitkomende volksgeest; maar de ontwikkeling van den mensch bleef eenzijdig en zeer onvolkomen. Geen wonder dus, dat die beroemde volken der oudheid eenmaal moesten verdwijnen van het tooneel der wereld. Socrates waagde het, pogingen te doen, om | |
[pagina 619]
| |
den mensch te vormen; doch hij werd miskend en veroordeeld om den gifbeker te drinken. Die van Athene nu allen, lezen wij ergensGa naar voetnoot(*), en de vreemdelingen, die zich daar ophielden, besteedden hunnen tijd tot niets anders, dan om wat nieuws te zeggen en te hooren. Het Christendom heeft een geheel nieuw tijdvak in de geschiedenis des menschelijken geslachts geopend, en inzonderheid ook toegebragt, om belangstelling in huiselijk leven te doen toenemen. Trouwens, dit moest voortvloeijen uit den geestelijken aard der Evangelieleer. Onder elk volk immers wordt ieder, die God vreest en regt handelt, den Kenner des harten welbehagelijk genoemd. Het Christendom bestaat onafhankelijk van staatsvormen en heeft veredeling van den mensch ten doel; maar de Christelijk veredelde mensch zal steeds een goed burger van den Staat zijn. Het hoofdbeginsel is liefde - algemeene menschenliefde, die ineenvloeit met liefde tot den Vader der menschen - liefde uit een rein hart, gewijzigd naar betrekkingen en omstandigheden. In den huiselijken kring vooral werkt deze liefde en breidt vandaar zich uit in steeds wijderen omvang. Het Christendom kweekt en veredelt dezelve. Een zelfde band der volmaaktheid verbindt man en vrouw en kind - broeders en zusters. Men leeft geheel voor elkander en vindt de hoogste levensvreugde in het bevorderen van onderling geluk. Zoo bloeit stille deugd in het huiselijk leven, en naar mate de regte huiselijkheid meer algemeen wordt, neemt het maatschappelijk welzijn toe. De naauwere betrekking tot bloedverwanten en huisgenooten sluit de algemeene belangstelling in de aangelegenheden van natuurgenooten niet buiten. Een hart, dat vervuld is van Christelijke liefde, klopt voor de menschheid. In den huiselijken kring leert men edel denken en edel handelen. Die hier aan anderen doet, wat hij mag wenschen, dat hem zelven gedaan worde, zal ook als burger | |
[pagina 620]
| |
van den Staat gaarne zijne pligten vervullen en menschengeluk door menschenveredeling trachten te bevorderen. Zoo had dan het Christendom een' heilzamen invloed op het huiselijk leven, en huiselijkheid vermeerderde het volksgeluk. Maar de werking kon niet algemeen worden, zoo lang Christelijke begrippen en beginselen niet algemeen waren. De geest des Heidendoms bleef honderden van jaren nog in vele maatschappelijke betrekkingen en vooral kennelijk in het staatsbestuur. De herleving der letteren in Italië, de uitvinding der boekdrukkunst, de ontdekking van Amerika werden de middelen en voorbereidselen tot gebeurtenissen, die in de zestiende eeuw ons werelddeel schokten en waarvan de gevolgen nog voortduren. En van dien tijd af vooral zien wij de ontwikkeling der nieuwere volken een' zeer verschillenden gang nemen. Bij het eene is meer smaak voor het huiselijk leven; andere naderen meer tot het openbare staatsleven der oude Grieken en Romeinen. Vergelijkt het Duitsch en het Fransch karakter; het onderscheid valt terstond in het oog. Fransche invloed heeft, helaas! veel langer dan eene eeuw, nadeeligen invloed gehad op de meerdere huiselijkheid van het overige Europa, en nog werkt het voorbeeld van woelzucht ginds en elders verderfelijk, nu eens onder den naam van Burschenschaften, die het jonge Duitschland poogden daar te stellen, dan onder dien van het verfoeijelijke Socialismus. Ja zelfs het stugge en anders zoo onbuigzame gemoed der Britten bleef niet vrij van die besmetting; het ongelukkige Ierland werd het brandpunt dier heillooze woelzucht, door opruijing eener verhongerende bevolking. Waar men minder belang stelt in het huiselijk leven, daar ontstaan ligter oproeren en omwentelingen. Ook in ons vaderland heeft dwaze volgzucht reeds van Fransche zeden en gewoonten te veel overgenomen, tot nadeel der huiselijkheid. Maar de dure lessen eener smartelijke ondervinding zijn voor ons niet geheel nutteloos geweest. De groote meerderheid des Nederlandschen volks stelt nog prijs op het huiselijk leven, en ook in dit opzigt verschillen wij aanmerkelijk van onze naburen en voorma- | |
[pagina 621]
| |
lige landgenooten, de Belgen, die zoo gaarne in alles de Franschen schijnen te willen naäpen. Stille werkzaamheid - behartiging der pligten van beroep en stand - het rustig bewegen in den huiselijken kring komt meer overeen met den echten geest van onzen landaard, dan het najagen van de vermaken der uithuizigheid of het spelen eener schitterende rol op het woelige tooneel des openbaren levens. Vreemdelingen hebben ons deswege miskend en weleens den spot gedreven met de vermeende koelheid van den Noord-Nederlander. Anderen mogen op hunne wijze zich verlustigen en genot zoeken, dat de zinnen streelt; wij zijn geene vijanden van betamelijke vreugde, maar wij stellen vooral prijs op het huiselijk leven, dewijl wij vertrouwen, dat de mensch, als zedelijk wezen, hier beter zich ontwikkelt onder den zachten en weldadigen invloed des Christendoms. En ziet men op duurzame en wezenlijke genoegens, alles pleit voor het huiselijk leven, terwijl uithuizigheid vele gevaren en nadeelen heeft. Ook hier geldt het vaderlandsche spreekwoord: Eigen haard is goud waard. Met weinige woorden, maar krachtig en treffend, drukt de menschkundige ewaldGa naar voetnoot(*) datgene, wat ik bedoel, aldus uit: ‘De huiselijke mensch behoeft dit (het schitteren in de wereld) niet tot zijne gelukzaligheid. Zijn huis is zijne wereld. Echtgenoot en kinderen zijn zijn gezelschap. Zijne bezigheden zijn voor hem de kruiderijen van alle genieting. De eenvoudigste maaltijd is voor hem een gastmaal - een vertrouwd gesprek met de zijnen een Drama van iffland - de spelen zijner kinderen zijn hem eene Opera - eene uitgezochte wandeling is eene reis naar Valencia.’ Maar zal het huiselijk leven dit genoegen aanbrengen, dan moet hetzelve veredeld en bezield worden door den zachten en weldadigen geest des Christendoms. Niet ieder kent zoo groot een geluk. Van daar bij sommigen die sterke en gedurige trek naar uithuizigheid. In grootere steden vooral werken verschillende omstandigheden zamen, | |
[pagina 622]
| |
om de menschen buiten den huiselijken kring te lokken en alzoo een meer openbaar leven te doen ontstaan. Daar zijn velerlei vermakelijkheden en zamenkomsten, welke men niet kent op plaatsen van geringere bevolking. De grootere menigte van ledigloopers en van vreemdelingen draagt vooral ook bij, om, tot nadeel des huiselijken levens, vreemde gewoonten in te voeren en naar gedurige verstrooijing te doen haken. Welligt had langere gemeenschap met België ook te dezen opzigte gevaarlijk voor ons volkskarakter kunnen worden. Met loffelijke fierheid streven wij thans, om onze zelfstandigheid te bewaren, en wij worden meer oplettend op datgene, wat ons nog loffelijk onderscheidt van onze naburen. Thans komen wij te minder in verzoeking, om met hen wufte Franschen na te volgen in derzelver oppervlakkigheid en woelige onrust en gedurige uithuizigheid. De gebeurtenissen der laatste jaren kunnen inzonderheid ook strekken, om ons te meer prijs te doen stellen op de genoegens en voordeelen van het huiselijk leven. Dat men echter niet overdrijve, noch de zaak enkel van éénen kant beschouwe. Uithuizigheid is altijd af te keuren; doch niet elke verkeering buiten de eigene woning strijdt tegen het huiselijk leven. Gezellige omgang bepale zich geenszins tot huisgenooten alleen. Men moet van tijd tot tijd ook andere menschen zien. Die onophoudelijk in denzelfden kleinen kring zich beweegt, neemt mede ligt kwade gewoonten aan, wordt weleens eigenzinnig, en beziet het leven te veel slechts van ééne zijde. Eigenzinnigheid is gevaarlijk; dezelve vermindert altijd de levensvreugde, en kan zelfs, onder zekere omstandigheden, aanleidende oorzaak van verstandsverbijstering worden. Men moet het huiselijk leven beminnen, maar van tijd tot tijd ook omgang met andere menschen hebben en deelnemen in de algemeene belangen der menschheid. Verkeering met lieden, die eene edele eenvoudigheid beminnen, zal veel toebrengen tot verhooging van de ware genoegens der gezelligheid. Uithuizigheid verstrooit en geeft aanleiding tot verderf; maar gepaste uitspanning ten behoorlijken | |
[pagina 623]
| |
tijde is voor den werkzamen en huiselijken mensch weldadig naar ligchaam en geest beide. De regte huiselijkheid bevordert waar levensgenot en heeft ook invloed op de rust en het geluk der volken. |
|