Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Liefde, vriendschap, kunst, deugd en Godsdienst. Er is een bloem, die bij den Poolkring groeit En welig aan den boord van d'Indus bloeit, Den Zomer met haar bladerdos verschoont, Den Herfst omkranst, den barren Winter kroont. Noem ik haar naam, gij geeft dien naam mij weêr In liefde, rein, als 't licht uit hooger spheer; Ja, schoon is zij, als 't blozend uchtendrood, En krachtvol; want ze is sterker dan de dood. Er vloeit een beek, die, kronklend door den beemd, Een heldre sprank van water tot zich neemt; En breeder stroom vertoont de kalme vliet, Wiens oeverboord de schoonste bloemen biedt. Ge erkent gewis de vriendschap in dit beeld; Zij voert tot iets, wat meest den boezem streelt; Verdubbeld wordt, door haar, de vreugd van 't hart, En ze eischt voor zich de helft van 's levens smart. [pagina 616] [p. 616] Er toont zich ginds een baan voor ons gezigt; Ze is breed en schoon, omglansd door lieflijk licht; En verre, aan 't eind, praalt, op een heuvelkruin, Een lauwerbosch, naast tempels van arduin. Gij kent die Baan; zij is der kunst gewijd, En waardig is den mensch haar schoone strijd; Die strijd getuigt, terwijl hij voorwaarts streeft, Dat in zijn borst iets groots, iets scheppends leeft. Er loopt een pad door 't wislend leven voort; 't Voert hem, die 't gaat, allengs naar hooger oord; 't Is smal en steil, maar toont den wandelaar Den regten weg, die veiligt voor gevaar. Dát is - roept ge uit - dát is het Pad der deugd! Wel moeilijk, ja, maar rijk in zielsgeneugt'; Het schittert niet, is arm aan praal en pracht, Maar licht toch hel, al is het rondom nacht. Er staat een rots, zoo oud als 't wereldrond, Maar vaster nog dan 't hart der aard' gegrond; Het Lot verdelg', de Tijd doe 't all' vergaan, Zij blijft het woên van Tijd en Lot weêrstaan. Zieltreffend beeld der godsdienst, die ons schraagt, Waardoor de mensch het beeld der Godheid draagt; Die, als het graf zijn donker om hem spreidt, Hem juichen doet in zijne onsterflijkheid. w.h. warnsinck, bz. Vorige Volgende