Anecdote uit Decatur's leven.
De dappere Noord-Amerikaansche Commodore decatur was een zeeman in zijn hart, en vertelde gaarne anecdoten van gemeene matrozen. Onder deze verhalen was ook het volgende: In een der gevechten voor Tripoli zou decatur, terwijl hij met den kapitein van eene kanonneerboot man tegen man vocht, door eenen Turk, die hem van achteren aanviel, bijna neêrgehouwen geworden zijn. Een matroos, ruben james genaamd, die reeds aan beide de handen gekwetst was, wierp zich, toen hij het gevaar zag, waarin zijn bevelhebber zweefde, moedig tusschen beiden, en ontving den sabelhouw op zijn hoofd; gelukkigerwijs bleef de brave pikbroek in het leven. Eenigen tijd daarna, toen hij van zijne wonden hersteld was, deed decatur hem op het verdek roepen, dankte hem, in tegenwoordigheid der geheele manschap, voor zijne zelfopoffering, en vergunde hem, eene belooning te verzoeken. De goede matroos trok zijne broek in de hoogte, schoof zijne pruim tabak van de eene wang naar de andere, en wist bij slot van rekening niet, wat hij toch eigenlijk wel verzoeken zou. Zijne kameraden drongen om hem heen, stieten hem aan den elleboog, en fluisterden hem toe, dat hij thans alles krijgen kon, wat zijn hart verlangde, dat de oude hem niets kon weigeren, enz. De een raadde hem het eene, de ander het andere: dubbele gagie, dubbel rantsoen, den post van bootsman, een zak vol geld en volle vrijheid aan land. Jack stiet hen allen van zich af en wilde hunnen raad niet aannemen. Eindelijk, na lang overleg, verzocht hij tot loon, dat hij niet meer verpligt mogt zijn, de hangmatten op te rollen. Het kluchtige verzoek werd natuurlijkerwijs toegestaan, en van dien tijd af slenterde hij, wanneer de anderen tot het oprollen der hangmatten gekommandeerd werden, op zijn gemak in het rond, en zag, met eene soort van voorname hoogheid, hen werken. Steeds bleef hij
op hetzelfde schip als decatur. ‘Altijd,’ zegt de Commodore, ‘kon ik mijne eigene gemoedsstemming aan jack herkennen: was ik goed