kwelgeesten beproefden. Velen dier laatsten geraakten daarbij onder den voet in het slijk, of wel hunne lansen braken; alles tot groote verlustiging hunner jagtmakkers, die elke leegte in de gelederen snel vervulden. Velen der jagers werden gekwetst, maar niet een eenige gedood. Voor allen scheen het echter een toppunt van genoegen, wanneer het gelukte, eenen Alligator van de overigen af te snijden, hem te omringen, half dood te steken, dan op te nemen en met eenen geweldigen zwaai op het land te slingeren.
Gelijk men weet, zijn de Alligators tweeslachtige dieren. Zij bleven dus slechts zoolang in het water, als zij begrepen, dat dit voordeelig voor hen was. Toen zij zich eindelijk te naauw ingesloten zagen, kropen zij overal naar den oever. Hier echter ontmoeteden zij de sedert het begin der jagt reeds op hen passende achterhoede, die juist daarom aldaar geposteerd stond, ten einde de vlugtenden op te keeren, welke nu, met slijk overtogen, in de verschrikkelijkste woede het kanaal verlieten, om in eenen met biezen en waterplanten bedekten plas eene wijkplaats te zoeken. Weinigen evenwel gelukte het, denzelven te bereiken. De Alligators waren door hunnen vruchteloozen wederstand afgemat; de een na den ander werd gedood, tot onbeschrijfelijke vreugd van den Admiraal, wien deze eigenaardige jagt het uiterste genoegen scheen te verschaffen. Hij kreeg zelfs lust, om, trots zijne stevels, sporen en hoed met pluimen, deel aan het gevecht te nemen, en wij hadden alle moeite ter wereld, om hem daarvan terug te houden. Wij zelven geraakten eenmaal in eenen bedenkelijken toestand, toen wij den Admiraal tot digt op den rand van het kanaal gevolgd en alzoo tusschen het reservekorps der Maleijers en de Alligators in geraakt waren. Allen met elkander werden wij met slijk overspat; sommigen geraakten onder den voet en hadden moeite nog in tijds overeind te springen.
Hoe veel Alligators dien dag bij Trinconomale op het slagveld bleven, weet ik niet naauwkeurig meer te zeggen; minder dan dertig of veertig was het zeker niet. De grootste zal ongeveer tien voet lang geweest zijn, waarvan er twee voor den kop gerekend kunnen worden. Veel klein, jong gebroedsel werd levend gevangen, en menig derzelve aan boord der schepen gebragt, waar zij door de matrozen,