weide, en wel op de hoogste heuvels, in de aldaar door den regen gevulde grondholten verzameld, en verhaalden, dat den geheelen dag door meer dan zestig ooijevaars, als ook eene ontelbare menigte kraaijen en andere vogels, zich er aan visschen zat gegeten hadden, en dat desniettemin in de regenplassen nog zeer vele levende visschen te vinden waren. De goedsheer, die dit eerst den 1 Julij te weten kwam, kon zich niet vóór den 2den, op de plaats waar het gebeurd was, van de waarheid der opgaaf overtuigen. Doch ook toen nog vond hij op de aangewezene plaatsen vele visschen,
waarvan de grootste vijf duim lang en die meerendeels als broedsel van inlandsche soorten te herkennen waren. De kleine poelen en plassen, waarin zij vrolijk rondzwommen, waren, op het hooggelegen braakland, blijkbaar eerst door den hierboven vermelden stortregen ontstaan, en hadden volstrekt geene gemeenschap met eenig vischwater. De uitgestrektheid der ruimte, in welke men deze visschen vond, was ruim 200 schreden lang en 50 breed, en had hare lengtestrekking in de rigting, waarin het onweder over het dorp getrokken was. De door den Heer van holtzendorff gedane nasporingen stelden het buiten allen twijfel, dat de bedoelde visschen door de lucht naar die plaats gebragt moesten zijn. Opmerkelijk is het, dat de waterhoos, welke hen in hare dwarreling medegevoerd moet hebben, geene sporen van door wervelwind veroorzaakte verwoesting heeft achtergelaten, ja dat zelfs gedurende dien nacht geen wind van eenig aanbelang bespeurd geworden is, maar dat de regen regtstandig naar beneden viel. In het dorp zelf en op alle overige overstroomde plaatsen, die met weidebeken en door deze met nabij of verder af gelegene vijvers en meren zamenhingen, was geen spoor van zulke visschen te vinden. De door genoemden Heer tevens met dit berigt ingezondene visschen behooren tot soorten, die in onze binnenmeren gewoon zijn, zoo als de snoek, baars, voren, enz., gelijk een aanwezig lid van het Genootschap, de Heer Dr. troschel, die dezelve naauwkeurig onderzocht had, aan de vergadering verklaarde.’