Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 535]
| |
deele aanspraak op een deftig voorkomen maken, en staan in naauwe morsige straten op elkander gedrongen. Daarentegen zijn de nieuwaangelegde straten breed, helder en zindelijk, en de huizen in den laatsten te Edenburg heerschenden smaak. De haven heeft Koning robert de I, in het jaar 1329, aan de gemeente Edenburg ten geschenke gegeven, en, ondanks menigvuldige pogingen der inwoners van Leith, om deze onderhoorigheid af te schudden, zijn zij tot heden toe aan het regtsgebied van Edenburg onderworpen gebleven. De handel is er aanmerkelijk; de invoer uit het zuiden van Europa bestaat in wijn, cognac en fruiten; West-indië levert rijst, suiker, rum en verfstoffen. Het sterkste handelsverkeer schijnt echter met de Oostzee-havens plaats te hebben. Leith bezit ook daarenboven aanzienlijke manufacturen en fabrijken, glasblazerijen, suikerbakkerijen en een' sterken scheepsbouw. Doch wegens één ding vooral is Leith merkwaardig, namelijk door de inrigting der Heeren john gillon en co. for preserving fresh meat, (tot het onbedorven houden van versch vleesch.) Deze inrigting is de eenige van dien aard in Schotland; twee soortgelijke bestaan er in Engeland, en eene in Ierland; doch die van gillon overtreft de andere, niet alleen in uitgebreidheid, maar ook nog daarin, dat zij hare werkzaamheid tevens tot het versch houden van plantenstoffen uitstrekt. De fabrijk is in Augustus 1838 gevestigd geworden en doet reeds luisterrijke zaken. Daar de opgaaf is, dierlijke en plantaardige levensmiddelen in verschen toestand naar alle werelddeelen te vervoeren, en den vernielenden invloed van den tijd zoodanig te keer te gaan, dat zij na verloop van jaren nog volkomen dezelfde zijn, als op het oogenblik toen zij ingepakt werden, kan natuurlijk de bekende behandeling van pekelen en rooken niet te pas komen. Het beginsel van het versch houden berust eenvoudig daarop, dat men de stoffen, waarop men het wil toepassen, zoodanig bewaart, dat zij tegen alle aanraking der dampkringslucht beveiligd zijn, en deze ontdekking is van Franschen oorsprong, doch heeft tot heden toe alleen in het etablissement van gillon zulk eene uitgebreide werkdadige aanwending gevonden. - Het tooneel van deszelfs verrigtingen is een geweldig groot, in Mitchellstreet gelegen gebouw. De benedenste verdieping bevat de voorraadkamers voor de levensmiddelen, en voor elke soort derzelven eene | |
[pagina 536]
| |
bijzondere ruimte tot de eerste verrigting, die van het reinigen. Zoo zijn, in eene groote zaal, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, veertig handen alleen met de voorloopige bereiding van ossenklaauwen bezig. De volgende verdieping is eene doorloopende reeks van kolossale keukens, uit welke de damp en walm, door met oordeel aangebragte ventilators, oogenblikkelijk aftrekt, zoodat er in deze keukens steeds zuivere lucht heerscht. Ik heb negen ketels geteld, elke van vierhonderd kwart inhouds, en verscheidene derzelven waren uitsluitend met de hierboven vermelde rundsklaauwen gevuld, die eene voortreffelijke, de grondstof van verscheidene soorten van soepen uitmakende, gelei leveren. Tot hetzelfde einde worden bijna even zoo veel runderbeenderen en geringe soorten vleesch gebruikt. De uit dezelve getrokken krachtbouillon heet, in de taal der Engelsche kookkunst, stock, en wordt voor de onmisbare grondlaag van alle goede soep gehouden. Gemelde ketels zijn inwendig van eene soort van doorslag voorzien, binnen welken het vleesch ligt, zoodat het nergens den ketel aanraakt en derhalve niet kan aanbranden. De bouillon wordt in afzonderlijke, daartoe bestemde vaten verkoeld, doch alvorens wordt het bovenop drijvende olieachtige schuim zorgvuldig afgeschuimd. Dit schuim ontstaat even zeer van de runderklaauwen als van ander vleesch, doch onderscheidt zich door voorkomen en bruikbaarheid. Dat van de runderklaauwen is eene witachtige olie, die bij voorkeur in de zijdemanufacturen tot het insmeren der machines gebruikt wordt; het andere gelijkt naar goede versche boter, en is, heinde en ver, bij de armere volksklassen, tot het smeudig maken van hunne gerstenbrij, zeer gezocht. Men heeft mij verzekerd, dat er driemaal meer gevraagd dan voortgebragt wordt, hetgeen, aangemerkt de prijs in geenen deele gering is (het pond kost vijf Eng. stuivers) daaraan toegeschreven moet worden, dat dit vet zeer strekzaam is. Van de tot uitvoer bestemde soepen zijn er twintigerlei verschillende soorten, waaronder natuurlijk de beroemde schilpaddensoep behoort, als ook de in geenen deele verwerpelijke soep van ossenstaarten. Al deze soepen worden, wel is waar, op de gewone wijs toebereid, maar zoodanig verkookt, dat men dezelve bij het gebruik met eene gelijke hoeveelheid water verdunnen moet. Men bewaart ze in blikken doozen van verschillende maat. | |
[pagina 537]
| |
Gillon en co. doen inzonderheid sterke verzendingen naar Oostindië. Sedert eenige Schotten Directeuren der O.I. Compagnie geworden zijn, heeft de zorg voor hunne landslieden, hetwelk eene vaderlandlievende, de Engelschen zeggen eene schandelijk zelfzuchtige eigenschap der Schotten is, ontzettende hoeveelheden van dit voortbrengsel naar Oostindië doen uitvoeren. De Schot is echter niet alleen met innige genegenheid aan de bergen van zijn vaderland, maar ook met gezonden eetlust aan zijnen vaderlandschen kost gehecht. Daar nu de Heeren gillon Schotten zijn, voldoen zij het best aan den smaak hunner landslieden in de Oost; en zoo gebeurt het, dat de inrigting eene aanzienlijke menigte Schotsche landssoepen uitvoert; want voorkeus voor soep is een trek, dien Schotten en Duitschers met elkander gemeen hebben. Het Gillonsche etablissement heeft, en wel naar mijn oordeel met regt, den winstgevenden roem, de Schotsche soepen in de hoogstmogelijke volkomenheid te leveren. Eene soep van schaapskoppen, een hotchpotch en een cocky-luky, hoe wonderlijk deze namen ook klinken mogen, zijn, wanneer zij uit gillon's keukens komen, ware lekkerbeetjes onder de soepen, en de cocky-luky heeft hierbij nog het voordeel, dat zij het lievelingsgeregt van Koning jacobus geweest is. (Zie walter scott's Fortunes of Nigel.) Ik mag te dezer gelegenheid ook niet the great chieftain of the pudding-race, (den grooten aanvoerder van het podding-ras) den edelen haggis,Ga naar voetnoot(*) vergeten. De bestanddeelen van dit klassisch geregt zijn klein gehakt schapengedarmte en lever, voorts niervet, havermeel en specerij, alles omvat in eene schapenmaag, in en met welke het gekookt wordt. Daar burns' gedichten genoeg bekend zijn, zal men ook begrijpen, waarom de haggis een klassisch geregt genoemd wordt, en wie het den titel van great chieftain of the pudding-race gegeven heeft. Daarentegen kan men nog niet weten, (zegt de Schrijver, welke dit berigt geleverd heeft) dat ik, bij het laatste herinneringsfeest van burns' geboortedag te Dumfries, een' haggis heb helpen opeten, die uit de keuken der gillons naar Oostindië en teruggereisd was, en nog zoo voortreffelijk smaakte, dat | |
[pagina 538]
| |
burns' eigen haggis, wanneer dezelve niet vóór vijftig jaren reeds opgegeten, maar op gelijke wijs bewaard geworden was, wel is waar even frisch, maar zeker niet beter gesmaakt zou hebben. In twee met de keukens verbondene zijgebouwen houden, ik weet niet hoeveel, vrouwen zich dag aan dag met de toebereiding der onderscheidene geregten bezig. Eene lange rij derzelven zag ik pastinaken of witte wortels, roode, gele en witte rapen en andere moeskruiden verlezen en naar den eisch klein snijden. Ontzettend groot is het verbruik van witte en gele rapen, wijl het toeval wil, dat deze in Oost-indië niet groeijen. Twee vrouwen beklaagde ik van ganscher harte, ofschoon zij zelve er niet naar uitzagen, alsof zij beklag verlangden of verdienden; ik gevoelde namelijk medelijden met haar om harer oogen wille, ter zake der geweldig groote hoopen van uijen, welke zij dien dag te schillen en te snijden hadden; want vleeschsausen met salie en uijen, om bij gebraden eende- en varkensvleesch te gebruiken, vinden op zee en in de Oost een' sterken aftrek. Vier manspersonen sneden zoo sierlijk, dat het een vermaak was om het aan te zien, uit groote stukken schapen- en rundvleesch, alle beenderen en beendertjes los, en verdeelden vervolgens het vleesch in portiën van twee tot zes pond, die aan eene op schrandere wijs ingerigte soort van braadspitten, in ontelbare menigte, voor hooge, in vollen gloed brandende vuren braadden. Hierop worden deze stukken in blikken doozen gedaan, en deze tot bijna aan den rand met saus gevuld. Regt innig kan ik mij voorstellen, welk een heerlijk lekkerbeetje zulk eene doos voor een klein scheepsgezelschap midden in den Stillen Oceaan of voor eene officierstafel in Afghanistan zijn moet, terwijl de regementsmuzijk het heerlijke: Glorious roast-beef of Old England aanheft. Ook ontbrak het niet aan groote hoeveelheden van platte sneden vleesch, collops, die tot derzelver bestemming gereed gemaakt werden. De volledige lijst der geregten, welke hier toebereid worden, bevat negentig nommers. Al wist ik voor deze alle verstaanbare namen te vinden, zoo zou ik mij de terging niet hebben willen aandoen, deze lijst te vertalen! Wie toch kan, wanneer hij zich in Engeland en Schotland met de landskeuken eenigzins vertrouwd gemaakt heeft, zonder te watertanden neêrschrijven: corned beef, seasoned beef, roasted hare, jugged hare, | |
[pagina 539]
| |
cowheel, potted head, turbot, haddocks, salmon, oysters, lobsters enz.? Bij het woord oesters moet ik aanmerken, dat ik er te Edinburg gegeten heb, die te Calcutta geweest waren, en die voortreffelijk smaakten. Misschien is het zelfs voor de Berlijners iets nieuws, te vernemen, dat hun Koning zaliger zich regelmatig zoo wel de oesters zelven als oester-soepen, schildpaddensoep, door de Heeren gillon en co. deed toezenden. Er is in Engeland, onder den naam van beef-tea, eene tot vaste stof ineengekookte bouillon bekend, die voor het meest voedende en versterkende gehouden wordt, hetgeen een aan de beterhand zijnde zieke kan gebruiken. Ook dit vleeschsap wordt in aanzienlijke hoeveelheden in de Gillonsche fabrijk geproduceerd. Eindelijk mag ik Meg Merrilies soup niet onaangeroerd laten, een mengelmoes van alle soorten van eetbaar wildbraad, en, zoo al niet strikt genomen juist hetzelfde compositum, waarop de heidin van Derncleugh den van schrik verstijfden Domine sampson onthaalde, toch in allen gevalle iets zeer lekkers. Op de plaats zijn tien werkwinkels voor dertig blikslagers en voor tien leerknapen, welke de doozen vervaardigen, waarin de spijzen verzonden worden. Slechts die, welke ter verzending van verschen haring dienen, hebben de langwerpige gedaante eener mout; al de overige zijn rond, en derzelver grootte verschilt, van die eener gewone snuifdoos tot die van eenen duchtigen hoed. Zoodra de doozen gevuld zijn, worden de deksels er op gesoldeerd; doch nu komt eerst de hoofdzaak. In elk deksel is een gat van een' of een' halven duim over het kruis; ook dat wordt naderhand, wel is waar, met een daarover gelegd stuk blik toegesoldeerd, en daardoor de doos hermetisch gesloten; maar men heeft de doos niet tot aan den rand mogen vullen, en dus is er in de tusschenruimte dampkringslucht gebleven, van welke de geringste hoeveelheid genoeg is, om den geheelen inhoud te bederven. Derhalve verstaat het zich van zelf, dat die lucht er ten volle (of althans zoo veel menschelijk vermogen zulks vermag) moet uitgetrokken worden; hoe dit geschiedt, is nu juist het geheim der bewerking.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 540]
| |
Zoodra de doozen luchtledig en gesloten zijn, worden zij, tot beveiliging tegen de vochtigheid, (die het ijzer zou aandoen en misschien doorboren) verlakt. Vervolgens stapelt men ze, even als wijnflesschen, in verwulfde plaatsen op elkander, en pakt ze, ter verzending, in vaten. Tot het openen der doozen is nu, wel is waar, elk sterk en puntig mes toereikend; maar men weet, dat de verwende Engelschen alles gaarne volkomen naar hun gemak hebben, en zoo heeft dan ook, om aan deze neiging te voldoen, gillon een klein lever-knife, een hefboom-mes, uitgevonden, met hulp van hetwelk die verrigting zonder de geringste moeite volbragt kan worden, en van dit mes worden gewoonlijk een of twee stuks gratis bij ieder vat of vaatje gevoegd. Bedenkt men nu, dat niet dan het uitgelezenste vleesch tot verzending gebezigd wordt, dat beenderen en al wat onedel is achterwege blijft, en dat elke doos den heeren fabrikanten zelven op de som van anderhalf tot acht groschen te staan komt, zoo moeten de prijzen van aflevering uiterst billijk voorkomen. Eer de Heeren gillon hunne fabrijk oprigteden, waren de prijzen der Engelsche en Iersche inrigtingen van dien aard zoo hoog, dat alleen weelderige rijkdom zich de weldaad bewijzen kon, midden op den Oceaan versch vleesch te eten, of het genoegen kon hebben, in afgelegene werelddeelen vaderlandsche geregten te nuttigen. Onze Schotten gingen van den grondregel uit, dat, hoe billijker de prijzen zijn, bij minst genomen gelijke deugdzaamheid der waar, des te ruimer ook de aftrek is, en dat de snellere omzetting van het kapitaal in dezelfde verhouding de winst verdubbelt. De juistheid van dezen regel is ook hier op nieuw gebleken. Beste waar en matige prijs hebben aan de fabrijk eenen ontzettenden aftrek en deze weder aanzienlijke winsten ten gevolge gehad. Aan eenen eenigen scheepsreeder te Liverpool worden maand voor maand tusschen de vijf- en tienduizend doozen geleverd, ter waarde van vijfhonderd à duizend pond sterling, en, naar ik ver- | |
[pagina 541]
| |
neem, heeft de inrigting nog sterkere klanten. Toen de expeditie van Kapitein ross naar de Noordpool uitgerust werd, leverde de inrigting, volgens daartoe aangegaan contract, acht ton of zestienduizend pond vleesch en groenten en achtduizend doozen met soepen en sausen. Het overtuigendste bewijs echter, hoe voortreffelijk hare zaken gaan, is misschien, dat dagelijks tusschen de acht- en tienduizend doozen gevuld worden, en dat desniettemin de fabrijk het tot nog toe tot geen eigenlijk gezegden voorraad heeft kunnen brengen. |
|