verheugde, verklaarde inmiddels, dat hij een arbeidsloon voor 250 werklieden, mitsgaders de ongelden van vervoer der materialen, wilde bekostigen. Intusschen was de ijver zoo groot en algemeen, om tot den opbouw te helpen bijdragen, dat zelfs de meisjes zich bevlijtigden met het aanbrengen van kleine en voor hare krachten berekende noodwendigheden, waartoe de avonden en de zon- en feestdagen, na volbragte Godsdienst, werden bestemd. De kunstenaar, hierdoor innig getroffen, bestemde eene gift van duizend lires, om, telken jare, onder de maagdelijke bevolking van Possagno te worden verdeeld. Hij liet bijzonder hiervoor zamengestelde schuifsleden vervaardigen, ten einde den last der draagsters te verligten; en het was een eigenaardig en treffend schouwspel, te zien, hoe eenige honderden meisjes, in haar zondagskleed gesmukt en met een' krans van bloemen in de haren, paarswijze, zingend en vrolijk, met beladene of geledigde sleden heen- en wedertrokken.
Dusverre de mededeeling der historische bijzonderheid, waaromtrent wij nog het een en ander wenschten in het midden te brengen.
Gaarne schenken wij aan de opmerking onzen bijval, volgens welke het lofwaardig gedrag der bewoners van Possagno en deszelfs omtrek, voor een gedeelte, aan Godsdienstijver kan worden toegeschreven; maar geen onpartijdige zal willen beweren, dat de Godsdienst hier uitsluitend op den voorgrond staat; en mogt die bewering al bewijsbaar zijn, dan nog aarzelen wij niet, om de bevolking van Possagno, van wege hunnen betoonden ijver, te prijzen, en hun gehouden gedrag te roemen boven dat van zoo velen, die, in de zaak van de Godsdienst en de openlijke Godsvereering, eene groote mate van traagheid en onverschilligheid aan den dag leggen.
Wij verklaren het edel en navolgenswaardig gedrag, dat wij schetsten, (zonder daarom den Godsdienstzin buiten te sluiten) als een gevolg van levendige dankbaarheid en een opgewekt gevoel voor kunst en kunstverdiensten.
In het nederig dorpje - zoo verbeelden wij 't ons - is, sedert jaren, door de gedienstige Faam, de roem van casova's verdiensten verbreid, en telken male is het gezegd en herhaald: ‘Hier werd hij geboren, die, door zijne kunstgewrochten, zijnen naam en dien van Possagno onsterfelijk maakte! Hij is onze medeburger! Hij is onze Landsman!’ en op die wijze deelde elk in zijne verworvene ver-