| |
Een reisje door de residentie bantam.
(Uit het Tijdschrift voor Nederlandsch Oostindië.)
- Eindelijk waren wij gereed. Het was half zeven. Postpaarden die te laat kwamen, kleinigheden die vergeten waren, hadden onze afreize meer dan een uur vertraagd. Spoedig voerden ons nu de rappe viervoeters langs het Molenvliet en door de Chinesche wijken - droevige overblijfselen der vroeger zoo schoone, thans bijna geheel verlatene hoofdstad van Nederlandsch Indië - den weg op naar Tangerang. Ik had de postwegen van Java steeds hoog hooren roemen en verheffen boven die van Holland; mijne dus niet ten onregte hooggespannen verwachting werd echter zeer te leur gesteld; smal, met gras overgroeid en ongelijk, stelden zij mijne leden meermalen op de hardste proef; ook de paarden lieten soms veel te wenschen over. Gaarne gelooven wij echter, gelijk men ons verzekerde en wij ook weldra gedeeltelijk ondervonden, dat overigens paarden en wegen op Java beter hunne Europesche vermaardheid zullen handhaven.
Tot Tangerang is het land vlak; ter linkerzijde ontdekt men in het verschiet de blaauwe streep van het Buitenzorgsche gebergte; ter regterzijde weidt het oog over vlakten en padie-velden, slechts door weinig geboomte afgewisseld. Is men de Mokervaart langs gereden, dan vervolgt men zijnen weg langs de Tjandi, welke, in den droogen tijd verre beneden hare oevers gezonken, in den regentijd daar buiten treedt, het omliggende land overstroomt en den weg grootendeels onbruikbaar maakt, zoodat de reiziger genoodzaakt is zijn rijtuig met een jagt te verwisselen. Deze jaarlijksche overstroomingen zijn dan ook de oorzaak, waarom deze weg nimmer goed kan onderhouden worden.
| |
| |
Wij bereikten Tangerang. De gulheid van den Hoofdschout deed ons spoedig aan een smakelijk ontbijt de onaangename reis vergeten. Zijne woning, aan de rivier uitgebouwd, biedt een bekoorlijk gezigt over den kronkelenden stroom, die aldaar in den regentijd tot eene breedte van vijf honderd en vijftig voet kan aanwassen.
Tangerang is een levendig plaatsje; men heeft er het veer, dat, als overtogt tusschen Batavia en Bantam, gedurige drokte en afwisseling oplevert. Buiten de verspreid wonende Inlanders, hebben er zich nog een tweeduizendtal Chinezen met der woon gevestigd. De Hoofdschout en familie zijn de eenige Europeanen, te midden eener bevolking, die geenszins de beste is, en onder elkander dikwijls de grootste ongeregeldheden bedrijft; gelijk de staat der gevangenissen genoegzaam kan getuigen, die in de laatste vijfen-twintig jaar slechts één vier-en-twintig uur zonder misdadigers waren, en op het oogenblik, toen wij die bezigtigden, meer dan veertig bevatteden, waaronder eenige moordenaars. Vergeefs zocht ik echter op hun gelaat naar die sterk teekenende lijnen en uitgedrukte hartstogten, welke zulk eene misdaad konden verraden; het karakterlooze gelaat en gluipende oog bevestigden maar al te zeer, dat het sluipmoorders waren. Het zedelijk overwigt en gezag van den Europeaan schijnen genoegzaam, om zijne rust, ook te midden van duizende Inlanders, te verzekeren.
Gedurende ons verblijf op Tangerang maakten wij een uitstapje naar het een groot uur ter zijde van den weg gelegen Bergzigt. Hooger gelegen, kwam het mij voor aldaar reeds in aangenamer dampkring te ademen dan te Batavia. Overal is het landleven schoon en genoegelijk; wij ondervonden het ook op Bergzigt in ruime mate.
Zondag van Batavia vertrokken, verlieten wij Dingsdag's Tangerang, om onze reis naar Serang te vervorderen. De weg, die op eenige palen afstands evenwijdig van het zeestrand loopt, rijst langzamerhand, en vertoont al spoedig het vergezigt der Bantamsche bergen. De weg wordt, hoe meer men Serang nadert, beter, en steenen bruggen vervangen die van boomstammen met bamboes overdekt, welke niet gemakkelijk te berijden en dikwijls gevaarlijk zijn. Na de overvaart bij Tangerang, gaat men nog over de Tjikandi en de Tjidorian. Zij stroomden diep binnen hare oevers en wij kwamen er goed over, hoewel zulks na lange droogte niet
| |
| |
zelden met veel moeite verzeld gaat. Hoe geheel anders moeten zij zich na zware regens vertoonen! Onverwacht, met onbegrijpelijke snelheid, zwellen zij op en treden buiten hare bedding. Reeds hoort men in de verte het geweld van den aanbruisenden stroom; hij nadert, boomstammen, alles, wat zich op zijnen weg vertoont, met zich voerende, en stort met oogverblindende snelheid, met oorverdoovend geraas voorbij. Ongelukkig hij, die door hem wordt achterhaald! hij is de wisse prooi van deszelfs woedende kracht.
Na zes uur rijdens, stapten wij af aan het huis van den Heer Resident. Onwillige paarden hadden, langer dan wij verwachtten, de deugd van ons rijtuig op de proef gesteld.
Wij zouden een paar dagen op Serang vertoeven. Aangenaam was ons echter het berigt, dat wij die dagen op het in het gebergte gelegen Tjomas zouden doorbrengen. Ik zoude dan nu die bergen, die schoone, altijd groene bergen van naderbij beschouwen, in hunne verkwikkende lucht ademen; ik zou zien en genieten, waar ik reeds jaren naar gewenscht had! Gij hebt het voorzeker met mij gevoeld, toen gij, langs Java's kusten stevenende, - het oog meer dan verzadigd van den duizendmaal overzienen waterplas, van die gezigten, welke, steeds dezelfde, dáár eindigen, waar lucht en golf als zamenvloeijen, - voor het eerst den blik mogt laten gaan langs zijne onbeschrijfelijk schoone stranden en bergen; gij hebt het voorzeker met mij gevoeld, lezer! wat dan de borst doet zwellen. Een levendige indruk had het bij mij achtergelaten; het deed mij steeds wenschen naar die bergen, - en nu zoude ik niet meer wenschen, neen, zien en genieten!
Vijftien paal van Serang ligt Tjomas, tweeduizend voet boven de oppervlakte der zee. Slechts halverwege kan men met rijtuig naderen, en moet dan zijnen weg te paard of in eene tandoe vervolgen. De gedurig afwisselende hoogten en laagten; de oneindige verscheidenheid van boomen en gewassen, die, waar men het oog wendt, zoo wel het diepe ravijn als den verheven bergtop met hun duizendkleurig groen schakeren; de amphitheaterswijze aangelegde sawa's; het klateren harer steeds verder stroomende wateren; het ieder oogenblik verschillend gezigtspunt, nu eens meer beperkt, dan zich verre over bosch en heuvel verliezende,.... dat alles, zoo geheel nieuw voor mijn oog, het leverde een geheel, door geen kunst te malen, door geen woorden te
| |
| |
beschrijven! Een eindweg ging ik alleen te voet, om mij geheel aan den indruk van dat verheven schoon te kunnen overgeven.
Fraai gekozen is de ligging van het ruime en gemakkelijke woonhuis. Op eene verhevene vlakte van den berg Karang gebouwd, daalt van daar het oog langs velden en bosschen, over heuvelen en dalen, tot waar eene verre bergketen het gezigt bepaalt en zijnen halven cirkel beschrijft. Majestueus verheft de Karang ter zijde zijne nog vierduizend voet hoogere kruin.
Eenige palen beneden Tjomas vindt men, drie- à vierhonderd voet boven de zee, het door bergruggen ingesloten meer Dano. Reeds sedert onheugelijke tijden is het waarschijnlijk door eene bergstorting ontstaan. In den vorm van een langwerpig ovaal heeft het, naar gissing, eenen omtrek van vijftien palen. Slechts door den veertig voet hoogen waterval Tjoeroek Betong, langs welken het zich in den Passong Tenang, die bij Anjer in zee loopt, uitstort, met het benedenwater verbonden, is het zeer opmerkelijk, dat men zoo vele kaaimans in hetzelve vindt. Tijdens het bestuur van Zijne Excellentie den Heere van den bosch, heeft men getracht, door uitkapping van den rotswand aan deszelfs uitwatering, het meer droog te maken, en alzoo de oppervlakte voor den landbouw aan te winnen. Na zeer veel moeite en inspanning, is men er eindelijk in geslaagd, dien zes voet te verlagen, zonder echter het gewenschte doel te bereiken. In de westmousson rijst het water verscheidene voeten boven deszelfs modderachtige diepten, door de gedurige aanslibbingen der medegevoerde bergaarde ontstaan; in de oost-monsson is het echter met zeer veel moeite en gevaar verzeld, om hetzelve ook in eene kleine praauw te bevaren. Bijna in het midden is eene zeer diepe modderkolk, Pinasa genaamd, en tegen den oostelijken bergrug ontdekt men eene kokende wel, die echter wegens de hitte niet te naderen is. De geheele modderachtige oever is met zwaar geboomte bezet.
Tjomas is niet geheel zonder historisch belang: aldaar hebben achtereenvolgens hunne Excellentiën de Heeren du bus, van den bosch en baud eenigen tijd doorgebragt, en ontsliep er nog zeer onlangs de vier-en-zeventigjarige grijsaard, de Heer goldman, oud Vice-President van den Raad van Nederlandsch Indië. Die Tjomas bezoekt, zal deszelfs
| |
| |
bad voorzeker niet onbezocht laten; het biedt den badgragen alles, wat hij zich daarvan wenschen kan. Ons verblijf was slecht kort, de genoegens echter waren vele; wij vertrokken van daar over Pandeglang naar Warong Goenong. De weg loopt twintig palen dwars door het gebergte; slechts voor een klein gedeelte kan men zich van eenen reiswagen bedienen.
Te Warong Goenong namen wij onzen intrek bij den Heer S ...., die zich daar nog onlangs gevestigd heeft. Naauwelijks twee maanden geleden, was de plaats eene ondoordringbare wildernis, waar zich thans reeds een schoon woonhuis verheft, wegen en plantsoenen zijn aangelegd. Alleen Bantammers, onder het toezigt van eenige Chinezen, hebben in dien korten tijd deze zoo schoone veranderingen daargesteld. Waarlijk geen gering bewijs voor hunne vlijt en bevattelijkheid! Men heeft van het huis een schilderachtig gezigt over de heuvelachtige oppervlakte tot op de bergen van Buitenzorg en de zich daar achter verheffende Preanger-bergtoppen.
Gedurende ons verblijf bij den Heer S.... gevoelden wij den schok eener ligte aardbeving, die zich in den voornacht nog eens herhaalde, zoo onbeduidend echter, (hoewel het in den omtrek bezige werkvolk er dadelijk door in beweging werd gebragt) dat zij door eenigen onzer niet eens was opgemerkt. Op andere plaatsen echter, gelijk wij naderhand vernamen, heeft zij zich meer doen gevoelen.
De zoo hoog geroemde gastvrijheid der Ouden vindt men op Java in haren geheelen omvang terug. Wij hadden het reeds ondervonden, en mogten er ons gedurende ons verblijf te Pandeglang, ten huize van den Heer Kontroleur B ..., bij hernieuwing op de genoegelijkste wijze van overtuigen. Die lastige pligtplegingen, ijdele woorden en gemaakte vriendelijkheid der steedsche zamenleving, waarachter zich maar al te dikwerf geheel verschillende gevoelens mommen, worden er gekend noch geduld. Gulle vriendschap tracht u verblijf en reize zoo veel mogelijk te veraangenamen. De dag na onze aankomst was bestemd voor een uitstapje naar de theefabriek bij Tjimanok, welke met hare tuinen aan de andere zijne van den Karang is gelegen. Eerst bezochten wij het eenigzins ter zijde gelegene Tjipânas, met zijne warme baden. Tot digt bij hetzelve genaderd, daalt men onverwachts langs eene nog al steile helling van meer dan hon- | |
| |
derd voet tot aan het ravijn, waaruit op drie plaatsen het kokende water welt, en waardoor een bergstroom loopt. Even boven de eerste wel heeft men eenen dam gelegd, welke slechts zoo veel koud water doorlaat, als genoegzaam is om de hitte te temperen. Voorbij de brug ontdekt men de beide andere wellen, welker laatste zich eerst uit verschillende spruiten als in eene kom vormt en van daar in den kouden stroom vloeit. De hitte van het ondervloeijend water deelt zich aan den grond mede, zonder echter aan den plantengroei te schaden; ja op eene kleine aardhoogte, door hetzelve ingesloten, konde ik zelfs geene verminderde vegetatie ontdekken. Nog zeer onlangs heeft men aldaar, door de bemoeijingen van eenige Heeren uit het Bantamsche, aangevangen met den opbouw van een bamboezen huis, dat verscheidene lijders een geschikt verblijf kan aanbieden. Velen hebben aan deze baden eene geheel herstelde gezondheid te danken, en toen wij het bezochten
hadden twee soldaten de badkuur reeds eenige malen met goed gevolg ondergaan. Minder bekend nog, dan Tjipânas, is het drie uur van daar gelegene zwavelbad Tjibiok. Insgelijks welt aldaar, in den stroom van een ravijn, het zwavelwater uit den grond, en vormt twee geschikte badplaatsen, de eene van omtrent twaalf, de andere van acht voeten omtrek, die echter met weinig moeite zouden kunnen vergroot worden. Doorgaans is het water laauw, zelden kokend. In den stroom gezien, heeft het eene donker zwarte kleur, in een glas is het helder; steeds vindt men er (Europeanen hebben er, zoo veel men wist, nog geen gebruik van gemaakt) meer dan een twintigtal lijders uit de bevolking, die zich aldaar met het beste gevolg voor hunne gezondheid ophouden. Inderdaad moet de genezende kracht dier baden zeer sterk zijn, daar zij de gevaarlijkste en schromelijkste ziekten doet verdwijnen.
Eenige palen van Tjipânas prijkt ook de door zijnen omvang algemeen bekende Waringie-boom. Men moet dien zelf zien, om zich een denkbeeld van deszelfs verbazende dikte te vormen. Daar het de eigenschap dezer boomsoort is, eene menigte wortels uit de takken neder te laten, die, zich in den grond of in den stam hechtende, daarna tot nieuwe stammen aangroeijen; zoo heeft deze boom, welke, gelijk men meende, reeds eeuwen hengt, daardoor eene dikte verkregen, naauwelijks door zestij menschen te omva- | |
| |
demen, terwijl men tot deszelfs geheele omvademing - ook de stammen, die zich eenigzins van den hoofdstam verwijderd geworteld hebben, mede ingesloten - er meer dan honderd behoeft. Bijna duizend menschen kunnen in zijne koele schaduw rusten. Vroeger ging men met een' kronkelweg midden door den boom, thans echter is de eene ingang toegegroeid. De nedergelatene wortels, die, wanneer zij zich eerst hechten, ter dikte van eenen vinger nog ledig zijn, spannen als de sterkst aangeschroefde snaren. Door de Bantammers voor heilig gehouden, vergaderen zij er bij belangrijke ondernemingen, gelijk bij de uitbarsting van eenen voorgenomen opstand, om er te offeren en zich te verbinden. Nog eenigen tijd genoten wij de verkwikking van zijn gewelfd loofdak, en staarden hem aan met blijvende bewondering, als den reus van het Bantamsche woudgebergte.
De koffijpakhuizen te Tjimanok, 2200 voet boven de zee, liggen nog 800 voet onder de theefabriek. Na ons een medegenomen ontbijt in den Passan-grahan goed te hebben laten smaken, gingen wij naar boven. Een meer dan verdubbeld getal koelies droegen de Dames in tandoes; de Heeren volgden te paard. De laatste aanhoogte, waarde fabriek staat, is zoo steil, dat slechts een goed ruiter en paard die kunnen beklimmen.
Tegen de helling, beneden het gebouw en meer dan een half uur boven hetzelve, strekken zich de theeperken uit, die, 74 in getal, ieder met 6000 heesters zijn beplant. Hoewel eenvoudig, is de bewerking der thee echter zeer moeijelijk. De bladeren, na eenige uren aan de drooging der zon te zijn blootgesteld, worden vervolgens tot driemaal in eene stalen pan boven een zeer heet gestookt ovenvuur gekeerd en gedroogd, waarna zij iedere keer worden gerold, om ze dien gewrongen vorm te geven, waarin wij ze kennen. Losgeplukt, ondergaan zij eindelijk in korven, boven een gloeijend houtskolenvuur geplaatst, hunne laatste drooging. In kisten van 50 Ned. ponden worden zij naar Europa verzonden. Het kwam mij opmerkenswaardig voor, dat de geheele theebereiding en het bestuur der fabriek aan Inlanders is toevertrouwd, daar uitgebreide werkzaamheden den Kontroleur slechts toelaten van tijd tot tijd aldaar te komen.
Regt over den Karang verheft zich aan deze zijde de Poeloe Sarie, en spreidt, als een naijverig mededinger, zijne bosschen, die tot de hoogste kruinen achter hun veelkleurig
| |
| |
groen verbergen, voor het getroffen oog ten toon. Ter zijde prijkt de Assarapan. Eene donkere wolk had zich juist om zijne hoogere gedeelten gelegerd en hing er dreigend over. Met schitterenden gloed boorde de stralende zon door dezelve, en wierp hare verbreedende lichtstrepen langs den donkeren achtergrond. Die scherpe mengeling van licht en duister vormde eene als verblindende duisternis, die haren ondoordringbaren nacht over den Assarapan wierp; een zilverwitte wolkenzoom omgaf het treffend schoon geheel. Het lagere gebergte strekte zich aan onze voeten uit als eene effene vlakte, en scheen een groen tapeet, waarover duizend lichtschakeringen lagen verspreid. Het verre verschiet geleek een heideveld, hier en daar door eene witte zandplaat afgeteekend, tot het zich eindelijk in een onzeker nevellicht verloor. Bijna had de schaduw hare grootste lengte bereikt, de avond neigde en trok zijnen sluijer al digter zamen. Wij daalden van den berg, en keerden, begeleid door het vriendelijke schijnsel der nieuwe maan, zeer voldaan naar Pandeglang.
Op eene aanmerkelijke hoogte van den Karang ligt nog een meer, waarin een zilverkleurig vischje leeft, zoo geheel vreemd van de zijn geslacht anders eigene schuwheid, dat het zonder eenige vrees uit de hand van den bezoeker komt azen en in menigte kan gevat worden. De Inlander heeft het onder zijne heiligen opgenomen, en brengt het zijne offers en gebeden. De verkwikkelijke berglucht, het gezellige verkeer en de genoegelijke uitstapjes hadden ons verblijf te Pandeglang ten hoogste veraangenaamd. Wij vertrokken naar Anjer. Tot Serang voert de weg langs uitgestrekte indigo-velden en koffijtuinen, onder het lommer van hooger geboomte aangelegd. Eenige palen achter Serang, waar wij de drukkende hitte van den middag lieten voorbijgaan, wordt de weg meer gelijk afgaande. Zwaar en digt geboomte, hetgeen den geheelen weg van Batavia af reeds zeldzaam is, verdwijnt daar geheel, vervangen door kreupelgewas, velden en moerasplekken. Men nadert de stranden.
Aan den tweeden post van Anjer hadden wij de onaangename ontmoeting geen postpaarden te vinden; eene teleurstelling, dikwijls onvermijdelijk, daar op de stations in Bantam slechts één stel paarden is geplaatst. Na een oponthoud van eenige uren, kwam ons rijtuig, door twaalf
| |
| |
koelies getrokken, aan het huis van den afwezigen Adsistent-Resident. Reeds lang had de avond de golvende reeks der bergkruinen in zijn duister verborgen. Het was half tien. Hevig klotste de zee langs de stranden. Hare lange, dreunende slagen waren onze eerste welkomst op Anjer.
Het was een schoone morgen, toen wij den volgenden dag ontwaakten. Maar welk een verschil! Het zijn geene bergen meer met hunne als opeengestapelde bosschen, met hunne zwellende heuvels en dalende diepten, waarvan het rijzend zonnelicht dampen en nevels vaagt, om ze met zijne kleuren te sieren. Het vlak der zee ontwikkelt zich aan ons oog; onbewolkt hangt de hemel er over, slechts afgebroken door den geteekenden omtrek van het overliggende Dwars in den weg. Even merkbaar blaauwt Sumatra's overkust. Met volle zeilen verdwijnen twee schepen achter het bevallig uit zee verrijzende Button; een ander ligt in onze nabijheid geankerd; verscheidene opzeilende dagen in het verschiet; hunne witte zeilen blinken tegen de zonnestralen als zoo vele schitterende lichtpunten. Praauwen en mayangs bewegen zich naar alle kanten.
‘Wat is de zee?’ vraagt ergens een Engelsch dichter; en inderdaad, wat is zij, zonder hare schepen en stranden? Wat zal de dichter, de schilder, uwe verbeelding er van maken? Kunt gij u eene zandwoestijn eentooniger, meer onvruchtbaar denken? Reeds zijn verscheidene jaren verloopen, maar nog levend is mij de herinnering. Wij zouden een aan strand gelegen dorp bezoeken, van daar de zee aanschouwen. Hoe vele gelukkige dagen schonk mij dat blijde vooruitzigt! Wij kwamen ter plaatse. Juichend beklom ik het laatste duin. Eene trage golf, als bezweek zij onder den last, rolde kruipend over het strand; een eindeloos effen blaauw vermoeide het oog, dat nergens een rustpunt vond. Zwijgend vroeg ik mijzelf: ‘is dat nu de zee!’ Teleurgesteld keerde ik terug. Misschien had ik te veel verwacht; maar voorzeker, ook te weinig had ik gevonden. En toch is de zee, zoo dikwijls wij haar wederzien, ons welkom, als eene oude bekende. En toch is zij schoon, - zij, die de kusten van het Vaderland bindt aan die van verwijderde landen, wier schoot den last van duizend kielen torscht, - wanneer zij ons eindelijk het schip tegenvoert, dat maanden achtereen hare ongebaande ruimte kliefde en langgewenschte tijding brengt; verheven schoon, wanneer de winden haren
| |
| |
sluimer storen, hare wateren scheuren, en zij verbolgen de witte kruinen verheft, over elkander stort en vliegend jaagt, tot waar eene grijze rots haar perken stelt, hare woede tergt, en donderend hare krachten breekt; verheven schoon, wanneer in een nachtelijk uur haar geweldige orkanenstrijd onze woning binnendringt, en wij getroffen uitroepen: ‘de Heer, die de zee heeft geformeerd en hare krachten, is ontzaggelijk en zeer te vreezen!’
De weinige huizen van Anjer zijn slechts door den grooten weg van het strand gescheiden. Het fort met deszelfs ruime kazernen en gehouwen ligt vlak aan zee; eene cirkel-batterij bestrijkt uit vier metalen stukken den doorgang der straat. Vroeger woonden ook de civiele beambten van Anjer in hetzelve, en daar de bezetting, op den voet van vrede gebragt, naauwelijks een derde bedraagt, zoo staan de gebouwen thans meestal ledig, of worden tot koffij-pakhuizen gebezigd. In een' afgelegen hoek van hetzelve staat nog een eenvoudig maar vergeten monument, waaronder een Officier en Sergeant liggen begraven, die aldaar, na eenen dapperen tegenstand, onder de verraderlijke slagen van opstandelingen zijn bezweken.
Langs eene gemetselde leiding voert men dertien palen, uit de bergen, het water naar Anjer, waardoor niet alleen ruim in aller behoeften wordt voorzien, maar men ook aan de gedurige aanvragen der schepen kan voldoen. In de nabijheid staat het monument voor den Engelschen vlootvoogd karel catcheast, die den 10 Junij 1788 in de straat overleed. De teekening later uit Engeland overgezonden zijnde, is het op kosten van dat Gouvernement opgerigt. In den vorm eener piramide van aanmerkelijke hoogte op een' vierkanten piedestal gesteld, zijn de verdiensten en de wapenen van den overledene er op uitgehouwen, die op zijn 29ste jaar reeds zulk eene aanzienlijke betrekking vervulde.
Anjer, het onbeduidende Anjer, bezit eene algemeene bekendheid: vergeefs vraagt gij den zeevarenden misschien naar den naam en het bestaan van menige beroemde stad, - van Anjer zal hij u steeds kunnen spreken. De Nederlandsche scheepsvoerder moge er zich nimmer langer ophouden dan om zijn brieven-paket af te geven, die van andere natiën vertoeven er gewoonlijk meest allen, voorzien er zich van hout, water en andere proviand. Die eenigen tijd op Anjer
| |
| |
heeft gewoond, zal u dan ook veel weten te verhalen van nationale Engelschen, en hunne bezoeken bij het graf van hunnen dapperen vlootvoogd, van levendige Franschen, van rookende Spaansche dames, van hooghartige Amerikanen, ja van alle zeevarende natiën.
Onder de Inlanders, die meer dan vijfduizend in getal te Anjer wonen, heerscht eene meer dan gewone welvaart, die zij aan hunnen kleinen handel met de dagelijks voorbijzeilende schepen te danken hebben. Ook behooren er vele praauwen te huis, waarmede zij handel drijven op de Lampongs, Tanara en Batavia. Vóór eenigen tijd werd het grootste gedeelte van de kampong door eenen fellen brand in de asch gelegd; men was reeds weder ijverig met den opbouw bezig, waaronder eenige huizen en een tempel van steen. Gedurende den opstand in het Bantamsche heeft de bevolking hare gehechtheid aan het tegenwoordig bestuur overtuigend bewezen.
De groote weg van Java loopt slechts tot Anjer. Van daar tot Tjeringien, 27 palen, werden dus geen postpaarden verstrekt en moet men de reis met andere transportmiddelen vervorderen. Men houdt tot digt bij Tjeringien het begroeide strand, dat bijna overal door de aanslibbingen der zee toeneemt. In het voorbijrijden zagen wij aan het strand een', tusschen het geboomte half verscholen, op zichzelf staanden rotssteen, waarin door de natuur een regelmatig gevormde en vrij hooge boog is gewelfd.
Te Pasoran, halfweg, eenigen tijd moetende wachten, bezigden wij dien, om den zich in de nabijheid bevindenden Waringie-boom te bezigtigen. In gegisten omtrek kwam hij mij voor eenen omvang van zestig voet te hebben, en is dus slechts op verren afstand een mededinger van den reeds genoemden. Tjeringien is, gelijk de meeste buitenposten, eene ruime vlakte, waarom de woningen van den Adsistent-Resident en verdere beambten zijn gebouwd. Eene kleine redoute kan het in tijd van gevaar verdedigen. Achter het geboomte verborgen, is het slechts eenige minuten van het strand gelegen, en vereenigt alzoo het schoone van land- en zeegezigten. Aan het strand, op de plaats, waar men nog de grondslagen van een klein fort uit de tijden der Portugezen ontdekt, is een koepel gebouwd, waar een paar oude kanonnen zijn nedergelegd, welke de zich van tijd tot tijd vertoonende roover-praauwen in ontzag moeten houden. De
| |
| |
in den tuin van den Adsistent-Resident bijeengebragte verzameling van Hindoe-beeldjes en andere overblijfselen dier tijden, - welke, in het gebergte aldaar gevonden, door den voormaligen Adsistent-Resident begonnen en door den tegenwoordigen vermeerderd is, - schijnt het gevoelen van raffles en anderen, die meenen, dat in de meer westelijke deelen van Java deze Godsdienst geene belijders heeft gevonden, te wederleggen. Gelijk de meeste anderen, die op Java zijn gevonden, zijn zij ook beschadigd, is hun het hoofd afgeslagen of het gelaat misvormd. Een vrouwenbeeldje met acht armen, waarvan echter drie benevens het hoofd ontbraken, trok bijzonder mijne aandacht. In losse gedaante als vooruittredende, houdt het met de eene hand een' nedergezetene in de haren gegrepen, met de andere een zwaard en pijl, en, zoo het mij toescheen, eene slang aan zijn' staart en eene knods gevat.
De vriendelijkheid van den Heer Adsistent-Resident van Tjeringien deed ons aldaar twee genoegelijke dagen doorbrengen, waarna wij de terugreize naar Serang aannamen.
Serang, met deszelfs nederige daken en bevallige plantsoenen, is een schoone tuin. Het Residentiehuis, over den grooten weg gelegen, onlangs bijna geheel hernieuwd, vereenigt al de gemakken, die men in het Oosten behoeft, met de sierlijkheid eener smaakvolle bouworde. Aan beide zijden van den weg strekken zich de overige huizen uit, die, door gekozen aanleg en netten bouw, als onderling wedijveren, om der hoofdplaats van Bantam een bevalliger aanzien te geven. Het kerkgebouw, welks voltooijing men reeds sedert drie jaren, uit gebrek aan de noodige gelden, heeft moeten staken, staat daar nog altijd in zijne naakte muren, als een droevig bewijs der geringe deelneming, welke een zoo edel doel moest ondervinden. Thans is men er weder ernstig op bedacht, het werk te voltooijen. En waarom zouden wij hetzelve dan ook hier niet der Christelijke broederliefde en medewerking onzer lezers aanbevelen? Een Christelijke tempel toch, half opgetrokken, om daarna der vernietiging te worden prijs gegeven, zulks moet onaangenaam zijn voor het gevoel eens Christens, en kan den dienaar van mahomed geen gunstig denkbeeld van onze godsdienstigheid inboezemen.
Neemt Serang dagelijks toe in bekendheid, de oude stad Bantam wordt allengskens vergeten. Ja, meer nog dan Ba- | |
| |
tavia, deelt Bantam in het lot der verlatenheid. De roem van dat oude, eens zoo magtige Rijk, de luister zijner hoofdstad, het geweld zijner Vorsten is verdwenen; geen schaduw zelfs is overgebleven. Hebben onze voorouders vele moeiten en zorgen, vele ontberingen en gevaren moeten doorworstelen, door den tegenstand en het verraad dier Vorsten, thans is de zege ook geheel volkomen. De laatste Koning zal zijne dagen als balling eindigen, zijn huis is verstrooid, en de luister zijner hoofdplaats, - wat is er van overgebleven?... Gij nadert de stad, maar niets verkondigt u hare nabijheid. De weg is vervallen; onverschillig gaat u van tijd tot tijd een Bantammer voorbij; hij torscht eenen last of vervult zijn dienstpligt, maar denkt niet meer aan de grootheid zijner vaderen. Eenige verstrooide bamboeshutten, een paar ingestorte graven van heiligen kunnen het verlangend oog niet bevredigen. Eindelijk rijdt gij langs eenige op zichzelf staande muurstukken en poorten; ‘dat was een Vorstelijk verblijf,’ zegt uw geleider, maar gij herkent het niet, want zelfs de dieren des velds zouden er vergeefs eene schuilplaats zoeken. Langs de overzijde der rivier uwen weg vervolgende, wijst men u de plaats, waar nog in 1832 zich de kraton van den laatsten Vorst verhief; men verhaalt u veel van hare grootheid, van den eerbied, met welken ieder Bantammer, ook de aanzienlijkste, die te voet en met ongedekten hoofde voorbijging; maar, tot den grond afgebroken, ontdekt gij slechts eene begroeide ruimte, waar boomen en struiken u den doorgang betwisten. De weg doorloopt een groot plein: nu vertoonen zich onverwacht de nog eenigzins belangrijke overblijfselen van Bantam. Gij beklimt den honderd
voeten hoogen toren, dringt u tusschen zijne dikke muren langs eenen wenteltrap tot op den omgang naar boven, van waar in vroeger dagen des Muezzin's eentoonig gezang de geloovigen opriep tot het gebed. Een moské, die, nog altijd in hooge achting, als de grootste en beroemdste in geheel Bantam, van verre wordt bezocht, verheft zich nevens denzelven, maar de met roode pannen gedekte daken benemen hem al het eerwaardige van eenen Tempel; ook het inwendige beantwoordt geenszins aan de verwachting. Aan de andere zijde ontdekt gij beneden u de ommuurde grafplaatsen der Vorsten en aanzienlijksten. Van de hoogte gezien, bieden zij geen onbelangrijk gezigt; van naderbij bedriegen zij uwe verwachting. Slechts het
| |
| |
graf van den eersten stichter der Mahomedaansche Godsdienst, gelijk onze Cicerone zeide, schijnt nog in eere te worden gehouden; de anderen liggen beschadigd, ingestort en overgroeid dooreen, als zoo vele toonbeelden der vergankelijkheid van alle menschelijke grootheid en luister. De Priester, die ons voorging, konde zelf de namen der meest beroemden, die daar begraven liggen, niet meer noemen. Verwonderde ik mij hier over zoo groote verwaarloozing en vergetelheid, niet minder smartte het mij, die ook te moeten opmerken bij een bezoek op het kerkhof der Europeërs. Ter naauwernood konden wij er doordringen tot de gedenkteekenen der alhier overledene Kommandeurs. Die kolossale monumenten, waarvan er een naauwelijks eene halve eeuw oud is, door omhakkingen sedert eenigen tijd weder zigtbaar geworden, dragen reeds op vele plaatsen de sporen van de vernielende tanden des tijds; andere zijn nog in goeden staat en zouden met weinig moeite en kosten kunnen bewaard blijven. Bij de ruïnen van het fort Speelwijk, welks belangrijke omtrek, kolossale muren en kazematten ons onwillekeurig aan de hechte bouworde en den ondernemenden geest der voorouders herinnerden, vroeger aan zee, thans door de aanslibbingen meer landwaarts gelegen, vindt men nog eenige door Chinezen en Inlanders bewoonde wijken; te midden hunner woningen verheffen zich nog muren en poorten, die van het vroeger aanzien van dit gedeelte der stad kunnen getuigen. Van de vele huizen, welke langs de rivier gebouwd waren, en hunne Europesche bewoners, is geen spoor meer over. Een beambte, die te Serang woont en dagelijks een uur op Bantam doorbrengt, is de eenige, die men er nog ontmoet: sic transit mundi gloria!
Ruim drie weken mogt ons uitstapje duren. Te spoedig verliepen de laatste dagen te Serang. Wij namen afscheid van onzen gullen gastheer en de zijnen; denzelfden dag waren wij terug op Batavia.
14 Julij, 1841.
|
|