| |
De Financier Law en deszelfs plans.
(Vervolg en slot van bl. 208.)
Het stelsel van law bloeide tot in het begin des jaars 1720. De meening van het Parlement, dat eene te groote uitgifte van papierengeld vroeger of later het bankroet des lands moest na zich slepen, werd in den wind geslagen. De Regent, die geen het minste begrip van het finantiewezen had, was van gevoelen, dat een stelsel, hetwelk proefondervindelijk zulke goede gevolgen gehad had, nimmer te verre gedreven kon worden. Hadden vijfhonderd millioenen aan papierengeld reeds zoo veel nuts te weeg gebragt, zoo moesten vijfhonderd millioenen meer nog grootere voordeelen aanbrengen. Dit was de groote dwaling van den Regent, en men moet erkennen, dat law niets deed, om dezelve te verdrijven. De onbeschrijfelijke gretigheid des volks bevorderde de begoocheling, en hoe hooger de Indische en Missisippi-aktiën stonden, des te meer bankbiljetten werden er uitgegeven. Het eerste oogenblik van bezorgdheid deed zich reeds vroeg in 1720 op. De Prins van conti, misnoegd, dat law hem niet, tegen den door hem gestelden prijs, nieuwe aktien der Oostindische Maatschappij had willen overlaten, zond eene zoo geweldige massa van noten tot inlossing tegen klinkende munt naar de bank, dat drie wagens tot derzelver overbrenging noodig waren. Law beklaagde zich hierover bij den Regent, en stelde hem dringend voor, welk een onheil er uit ontstaan moest, wanneer zulk een voorbeeld navolging vond. Dit zag de Regent maar al te wel
| |
| |
in; hij zond derhalve naar den Prins van conti, en beval hem, op straffe zijner ongenade, twee derde deelen van het door hem uit de bank geligte geld weder in dezelve te storten. Aan dit magtgebod zag de Prins zich gedwongen te gehoorzamen. Gelukkiglijk voor law, was de Prins van conti bij het volk niet bemind; ieder sprak met afkeuring over de laagheid zijner denkwijs en over zijne hebzucht, en erkende, dat law onbehoorlijk behandeld was. Te verwonderen is het echter, dat een zoo dreigend, met zoo veel moeite afgewend onweder noch law noch den Regent genoopt heeft, behoedzamer in het uitgeven van banknoten te zijn. Weldra deden zich anderen op, die uit mistrouwen het voorbeeld volgden, hetwelk de Prins van conti uit wraakzucht gegeven had. Het kon aan scherpzinniger speculateurs niet ontgaan, dat de prijzen onmogelijk op den duur konden blijven stijgen. Bourdon en la richardiere, die beide groote zaken in de fondsen gedaan hadden, begonnen in alle stilte, en steeds in geringe hoeveelheden hunne noten tegen klinkende munt om te wisselen, welk geld zij vervolgens buitenslands uitzetteden. Ook kochten zij zoo veel mogelijk zilverwerk en kleinooden aan, welke zij mede in het geheim naar Engeland en Holland verzonden. Vermelet, een andere speculateur, die almede een voorgevoel had van den naderenden storm, wist zich goud- en zilvergeld ten beloope van bijna een millioen livres te verschaffen, pakte het op een' boerenwagen en overdekte het met hooi en mest. Hij zelf trok hierop een' boerenkiel aan, en bragt zijne kostbare vracht behouden naar België, van waar hij middel vond, dezelve naar Amsterdam te vervoeren. Tot nog toe had geen deel der bevolking moeite gevonden, zich de klinkende munt, die tot het gewone
levensverkeer vereischt werd, te verschaffen; maar het zoo onvoorzigtig opgedreven stelsel kon niet lang meer voortgezet worden, zonder dat er in dit opzigt gebrek ontstond. Van alle kanten kwamen klagten in, en bij naauwkeuriger onderzoek werd de oorzaak weldra ontdekt. Lang raadpleegde de staatsraad over de maatregelen, welke men behoorde te nemen, om in dit ongemak te voorzien; en law, toen men hem om raad vroeg, gaf de meening te kennen, dat een koninklijk edikt de waarde van het metalen geld blijvend op vijf percent beneden de waarde van het papierengeld behoorde te stellen. Diensvolgens werd er zulk
| |
| |
een edict uitgevaardigd; doch, daar hetzelve de bedoeling niet bereikte, volgde daarop een tweede, waarbij de waarde van het metalen geld op tien percent onder die van het papierengeld bepaald werd. Te gelijker tijd werd de inlossing der banknoten tot honderd livres in goud en tien livres in zilver telkenmale beperkt. Al deze maatregelen vermogten echter niet, het vertrouwen in het papierengeld te herstellen, ofschoon de zoo naauwe beperking van het inwisselen de bank nog staande hield. Men mogt doen wat men wilde, de edele metalen bleven naar Engeland en Holland stroomen. De weinige klinkende munt, die in het land bleef, werd zorgvuldig bewaard of verborgen, tot dat eindelijk het gebrek daaraan zoo groot werd, dat de gewone handelsverrigtingen niet meer uitgevoerd konden worden.
In dezen nood waagde law de stoute proeve, om het metalen geld geheel en al te doen verbieden. In Februarij 1720 verscheen een edikt, hetwelk, in plaats van, overeenkomstig deszelfs bedoeling, het krediet van het papierengeld te herstellen, hetzelve onherroepelijk vernietigde, en het land aan den afgrondsrand eener omwenteling bragt. Dit beruchte edikt verbood allen en een iegelijk, meer dan 500 livres aan metalen geld in zijn bezit te hebben, op eene zware boete en onder bedreiging van verbeurte der som, welke men daarboven mogt ontdekken. Even zoo werd verboden gouden zilverwerk of ook edelgesteenten op te koopen, en verklikkers werden tot het nasporen der overtreders van het edikt uitgelokt, door toezegging der helft van het door hen te ontdekken bedrag. Geheel het land brak uit in een' kreet van schrik over zoo ongehoorde dwingelandij. Evenwel, de uitvoering ging voort. Dagelijks zag men de hatelijkste vervolgingen. De verklikkers en derzelver handlangers schaamden zich niet, in het binnenste heiligdom van het huiselijke leven in te dringen. De braafste, achtbaarste mannen werden aangeklaagd en van de misdaad beschuldigd, dat zij een' louis d'or meer, dan geoorloofd was, in hun bezit hadden. Bedienden verrieden hunne meesters, de eene gebuur werd de spion van den ander', en gevangennemingen en verbeurdverklaringen vermeerderden in zulk eene mate, dat de geregtshoven moeite hadden, zich door de ontzettende hoeveelheid der opeengestapelde regtszaken heen te werken. Het was genoeg, dat een aangever verklaarde, hij hield iemand wegens heimelijk bezit van geld in verdenking, om terstond
| |
| |
een bevel van huiszoeking te doen uitvaardigen. Alle schimpwoorden, welke de haat des volks aan hetzelve in den mond kon liggen, werden over law en den Regent uitgestort. Alle verkeer stond bijna stil; in metalen geld mogt niet boven de 500 livres betaald worden, en papierengeld nam niemand, wanneer hij het slechts eenigzins vermijden kon.
De prijs der Louisiana- of Missisippi-aktien was uiterst snel gedaald, en inderdaad vond men nog slechts weinig lieden, die aan de voormaals bijna algemeen geloofde berigten nopens den onmetelijken rijkdom dier gewesten geloof wilden slaan. Derhalve ging de regering tot eene laatste poging over, om het vertrouwen des volks in het Missisippi-project te verlevendigen. Te dien einde werd, op haar bevel, te Parijs eene opschrijving van alle armen gedaan. Meer dan zesduizend lieden uit de heffe des volks werden, even als in oorlogstijd, geligt, en moesten, zeide men, van kleeding en de vereischte werktuigen voorzien, naar Nieuw-Orleans ingescheept worden, om de aldaar aanwezige goudmijnen te bearbeiden. Dag aan dag werden zij met hunne schoppen en houweelen door de straten der hoofdstad rondgeleid, en vervolgens in kleine afdeelingen naar de zeehavens gezonden, om er naar Amerika scheep te gaan. Twee derde deelen dier zoogenaamde mijngravers bereikten nooit de plaats hunner bestemming, maar verstrooiden zich door geheel het land, verkochten hun gereedschap om wat men er voor geven wilde, en keerden tot hunne vorige levenswijs terug. In minder dan drie weken was de helft van dit volk reeds weder te Parijs. Ondertusschen bragt deze kunstgreep evenwel eene kleine rijzing der Missisippi-actiën te weeg. Velen, die met eene overmaat van goed geloof gezegend waren, dachten, dat nu in ernst de verrigtingen in het nieuwe Golconda begonnen waren, en dat men weldra de verkregene goud- en zilverbaren in Frankrijk zou zien aankomen.
De willekeurige verordeningen van den Regent, waardoor hij het land uit de verlegenheid poogde te redden, vermenigvuldigden zich gedurig meer, maar dienden alleen om het nog dieper in het slijk te doen verzinken. Er werd bevolen, alle betalingen uitsluitend in papier te doen, en tusschen den eersten Februarij en het einde van Mei werden banknoten voor een bedrag van 1500 millioenen livres gefabriceerd. Maar de vrees was nu eenmaal in hare volle kracht ontwaakt, en geene kunst vermogt aan het volk vertrouwen
| |
| |
op een papierengeld in te boezemen, dat niet tegen metalen geld verwisselbaar was. De klinkende munt, welker vergelijkende waarde de Regent poogde te verminderen, steeg bij elke daartoe gedane poging in prijs.
In Februarij vond men het raadzaam, de koninklijke bank in de Oostindische Compagnie in te lijven. Het daartoe strekkende edikt werd terstond afgekondigd en door het Parlement geregistreerd. De Staat bleef borg voor de noten der bank, en zonder een bevel van den staatsraad zouden geene nieuwe noten uitgegeven mogen worden. De geheele winst, welke de bank gemaakt had, van het oogenblik af dat zij opgehouden had de bijzondere bank van law te zijn en tot eene instelling van den Staat verklaard was, zou door den Regent aan de Oostindische Compagnie overgegeven worden. Deze maatregel had de uitwerking van, voor eene korte poos, de waarde der Louisiana- en der overige aktiën van de Compagnie op te beuren, maar was niet in staat het krediet op eenen vasten grondslag te plaatsen. In het begin der maand Mei werd eene zitting van den staatsraad gehouden, die door law, d'argenson (zijn' ambtgenoot in het bestuur der finantiën) en door al de overige Ministers werd bijgewoond. Het geheele bedrag der in omloop zijnde banknoten werd in die zitting op 2660 millioenen livres aangegeven, terwijl het binnenslands aanwezige bare geld niet de helft dier som bedroeg. De meerderheid van den raad vond derhalve noodig, een besluit tot gelijkmaking van het bedrag der klinkende munt en der noten te nemen. Dienovereenkomstig werd den 21 Mei een edikt uitgevaardigd, hetwelk bepaalde, dat de aktiën der Oostindische Compagnie en de banknoten eene trapswijze vermindering van waarde zouden ondergaan, zoo dat zij met het einde des jaars nog slechts de helft van derzelver nominale waarde zouden hebben. Het Parlement weigerde dit edict te registreren; allerwegen gingen kreten van verontwaardiging op, en de toestand des lands werd zoo dreigend, dat de staatsraad geen ander middel tot behoud der rust meer zag, dan zijne eigene maatregelen voor nul en van geene waarde te verklaren, en na verloop van zeven dagen een nieuw
edict af te kondigen, hetwelk aan de banknoten derzelver oorspronkelijke waarde teruggaf.
Op dien zelfden dag (den 27 Mei) hield de bank op met in geld te betalen. Law en d'argenson werden uit het mi- | |
| |
nisterie ontslagen. De zwakke, weifelende, lafhartige Regent schoof al de schuld van het ongeluk op de schouders van law, aan wien, toen hij in het Palais-Royal verscheen, de toegang geweigerd werd. 's Nachts daarna evenwel werd hij bij den Regent ontboden en door eene geheime deur in het paleis binnengelaten. De Regent zocht hem te troosten, en bragt alle mogelijke soorten van verontschuldiging te berde, ter vergoelijking van de gestrengheid, met welke hij beweerde gedwongen geweest te zijn, hem in het openbaar te behandelen; ja in deze inconsequente handelwijs ging hij zoo verre, dat hij hem twee dagen daarna openlijk met zich naar de Opera nam, hem eene plaats naast zich in de koninklijke loge aanwees, en hem voor het oog aller aanschouwers met de uitstekendste onderscheiding bejegende. Maar de haat tegen law was zoo sterk, dat deze proefneming hem bijna het leven gekost zou hebben. Het graauw begroette, op het oogenblik dat law de groote koetspoort zijner eigene woning binnenreed, zijn rijtuig met steenworpen, en, zoo de koetsier niet snel het voorplein opgedraaid was en de bedienden even snel de slagdeuren gesloten hadden, zou hij, naar alle waarschijnlijkheid, uit de koets gerukt en in stukken gescheurd geworden zijn. Den volgenden dag werden zijne vrouw en dochter desgelijks door het gepeupel gehoond. Toen de Regent van deze voorvallen berigt ontving, zond hij eene sterke afdeeling der Garde Zwitsers aan law toe, voor wiens deur dezelve dag en nacht de wacht hield. De algemeene verbolgenheid werd evenwel ten laatste zoo luid en hevig tegen den gewezen Controleur der finantiën, dat hij zich, ondanks de wacht, in zijn huis niet meer veilig achtte, en in de vertrekken van den Regent,
op het Palais-Royal eene wijkplaats zoeken moest. De kanselier d'anguesseau, die in het jaar 1718 wegens zijne tegenkanting tegen law's project uit zijn ambt verwijderd was, werd nu teruggeroepen, om zijnen raad tot herstel van het staatskrediet te geven. Bij zijne komst te Parijs werden vijf Parlementsraden tot eene conferentie met den Commissaris van finantiën geroepen, en daarop den 1 Junij een edict uitgevaardigd, hetwelk de wet introk, krachtens welke het als eene misdaad beschouwd moest worden, wanneer iemand meer dan 500 livres aan klinkende munt in zijn bezit had. Ieder kreeg nu weder vrijheid, zooveel metalen geld te hebben als hij verkoos. Ten einde de noten der bank te
| |
| |
kunnen inlossen, werden, ten beloope van 25 millioenen, nieuwe noten geereëerd, als onderpand waarvoor de inkomsten der stad Parijs verbonden werden; ook zouden deze noten twee en een half percent interest geven. De ingeloste banknoten werden in het openbaar voor het stadhuis verbrand. Aan de nieuwe noten was voor het grootste gedeelte eene waarde van tien livres gegeven, en hierop werd den 10 Junij de bank weder geopend, waarbij tevens voor eene genoegzame hoeveelheid zilvergeld gezorgd was, om de noten op vertoon te kunnen inlossen. Deze maatregelen bragten een aanmerkelijk nut te weeg. Geheel de bevolking van Parijs snelde niettemin naar de bank, om voor hare noten zilver te bekomen; en daar het zilver hierdoor schaarsch werd, moest men zijne toevlugt tot kopergeld nemen. Desniettegenstaande beklaagden weinigen zich er over, dat het geld hun te zwaar viel, hoezeer men eene menigte arme drommels zag, die, druipende van zweet, door de straten trokken en hetgeen zij voor hunne noten ontvingen naar huis sleepten; een last, welks vervoer hun moeite genoeg verschafte, al bedroeg ook de ingewisselde som niet meer dan vijftig livres. De menigte verdrong zich zoo geweldig rondom het bankgebouw, dat er zelden een dag voorbijliep, waarop niet een of meer menschen doodgedrukt werden; ja op zekeren dag trof dit lot niet minder dan vijftien personen.
Zoo lang de opgewondenheid der menigte duurde, had law zich wel gehoed, onbeschermd in het openbaar te verschijnen. In de vertrekken van den Regent verborgen, was hij tegen elken aanval beveiligd; en wanneer hij zich buiten het paleis waagde, zoo geschiedde zulks incognito, of wel onder sterk geleide in een rijtuig van den Regent.
De op de stedelijke inkomsten van Parys gehypothekeerde 25 millioenen waren, wegens derzelver lagen interest, bij de houders der Missisippi-aktiën niet zeer in trek. De convertering van dit fonds was dus eene zaak van aanmerkelijke moeijelijkheid, want velen verkozen liever de dalende aktiën van law's Maatschappij te behouden, in de hoop dat de zaak nog eenen beteren keer zou nemen. Den 15 Augustus werd, ter bespoediging der conversie, een edict uitgevaardigd, hetwelk verklaarde, dat alle aktiën, die ten beloope van 1000 tot 10,000 livres uitgegeven waren, niet in den handel gebragt mogten worden, dan alleen tot aankoop van lijfrenten
| |
| |
en van banknoten, of tot het voldoen van nog achterstallige betalingstermijnen aan de Maatschappij. In October daaraanvolgende verscheen zelfs een edict, waarbij verklaard werd, dat gemelde aktiën, van November af aan, alle waarde verliezen zouden. Het regt der munt, de pacht der staatsinkomsten en alle andere regten en privilegiën, welke de Oostindische en Missisippi-Maatschappij bezeten had, werden aan dezelve ontnomen, en zij werd tot den staat eener bijzondere handelscompagnieschap teruggebragt. Hiermede was aan geheel het stelsel de doodsteek toegebragt, en hetzelve weerloos aan de wraak van deszelfs vijanden prijs gegeven. Law had allen invloed in den raad van finantiën verloren, en de Maatschappij, van hare voorregten beroofd, leverde geenen schijn van uitzigt meer, dat zij immer in staat zou zijn hare verbindtenissen te vervullen. Al de genen, die staande den duur der volksbegoocheling verdacht geraakt waren zich op eene onregtmatige wijs verrijkt te hebben, werden aan een onderzoek onderworpen en met zware geldstraffen beboet. Er werd bevolen, dat men eene lijst van de oorspronkelijke houders der aktiën zou opmaken, en dat diegenen, welke hunne aktiën nog bezaten, dezelve bij de Compagnie zouden moeten deponeren; terwijl dezulken, die het volle getal der door hen verlangde aktiën nog niet afgehaald hadden, dezelve thans nog van de Compagnie moesten koopen, en wel tot den prijs van 13,500 livres voor elke aktie van 500. Om aan de betaling van zulk een' hoogen prijs voor aktiën, die bijna geene waarde meer hadden, te ontkomen, pakten al de aktiehouders, wier betrekkingen zulks veroorloofden, hunne roerende goederen bijeen en zochten eene wijkplaats in vreemde landen.
Law zelf, door wanhoop aangegrepen, besloot een land te verlaten, in hetwelk hij zijn leven niet meer veilig kon achten. In de eerste plaats verzocht hij verlof, om zich van Parijs naar zijne landgoederen te mogen begeven; iets, hetwelk de Regent hem allerbereidwilligst toestond. Laatstgemelde was door de ongelukkige wending, welke de zaken genomen hadden, ontzet en bedroefd; maar zijn geloof aan de gegrondheid en voortreffelijkheid van law's finantiestelsel bleef onwankelbaar. Zijne oogen openden zich slechts voor zijne eigene misslagen, en gedurende de weinige nog overige jaren van zijn leven haakte hij aanhoudend naar eene gelegenheid, om het stelsel, doch op eenen hechteren grondslag,
| |
| |
andermaal op te bouwen. Dezelfde overtuiging bleef ook den Financier bij. Bij zijne laatste zamenkomst met den Regent zeide law tot dezen: ‘Ik erken, dat ik vele misslagen begaan heb; ik heb die begaan, omdat ik een mensch ben en dat ieder mensch dwalen kan; maar ik verklaar u allerplegtigst, dat geen derzelve uit eene slechte of oneerlijke bedoeling is voortgesproten, en dat in mijn geheele gedrag van niets dergelijks bewijs gevonden kan worden.’ Twee of drie dagen na zijn vertrek zond de Regent hem een' zeer vriendelijken brief, welke hem het verlof verleende, om, wanneer hij zulks verkoos, het Koningrijk te verlaten, en hem tegelijk berigtte, dat er bevel gegeven was, om hem daartoe passen uit te reiken. Daarenboven was elke som, welke hij noodig mogt hebben, te zijner beschikking gesteld. Law bedankte voor het geld, en ging in eene, aan Madame de prie, de maitres des Hertogs van bourbon toebehoorende postchais, door zes ruiters der gendarmerie begeleid, naar Brussel op reis. Van daar begaf hij zich naar Venetië, waar hij eenige maanden vertoefde, aangegaapt door de nieuwsgierige menigte, welke hem voor den bezitter van onmetelijke rijkdommen hield. Niets ondertusschen strookte minder met de waarheid. Met een edeler gevoel, dan van een' man verwacht kon worden, die het grootste gedeelte zijns levens een speler van beroep geweest was, had hij alle persoonlijke verrijking ten koste van eene in het verderf gestorte natie versmaad. Zoo lang de geestdrift des volks voor zijne Missisippi-aktiën duurde, had hij niet een enkel oogenblik aan het eindelijke slagen zijner plans, om Frankrijk tot de magtigste natie van Europa te maken, getwijfeld. Zijne geheele winst belegde hij in den aankoop van landerijen in dat Koningrijk; een onwedersprekelijk bewijs voor zijn eigen
geloof in de hechtheid zijner ontwerpen. Hij had noch zilverwerk noch juweelen verzameld, en ook niet, gelijk andere eerlooze speculateurs, geld naar buitenslands gezonden. Zijn geheele vermogen, eenen eenigen, op vijf of zesduizend pond sterling geschatten diamant uitgezonderd, had hij in Fransche landerijen besteed, en toen hij het land verliet, was hij bijna doodarm. Deze daadzaak alleen is genoegzaam, om zijne nagedachtenis aan de blaam van schurkerij te onttrekken, waarmede men zoo dikwijls, maar ten onregte, zijne handelingen beklad heeft. Toen zijn vertrek bekend
| |
| |
geworden was, werden al zijne goederen en zijne kostbare boekverzameling verbeurd verklaard.
Destijds was het bedrag der in omloop zijnde noten 2700 millioenen, en de grootte der Fransche staatsschuld meer dan 3100 millioenen livres.
Law stierf in ballingschap te Venetië, in het jaar 1729, arm, zonder iets na te laten dan schulden. In de laatste jaren van zijn leven schijnt hij zijn onderhoud aan de speeltafel gezocht te hebben.
|
|