| |
De wolmarkt te Breslau.
Duizenden van menschen uit Silezië stroomen van verre en van nabij naar de hoofdstad. Daaronder mengt zich eene menigte van buitenlanders, vreemde ruiters, meestal kooplieden. De wolmarkt is het, die allen aantrekt. Men zou schier meenen, dat de bekrompene, van zelf reeds overbevolkte stad deze menschenmassa niet zou kunnen opnemen. Alle bewoonbare ruimte wordt ook gevuld, en wie niet vooraf huisvesting heeft besteld, is er erg aan toe.
Breslau heeft slechts drie, betrekkelijk niet groote pleinen. Op twee daarvan, op den Grooten Ring en op het Blücherplein, wordt de grootste massa van wol gebragt, wier gewigt ligtelijk ongeveer 60,000 centenaars bedraagt. Wij stellen ons voor, dat wij pas aankomen, en zoodra wij den Grooten Ring betreden, worden wij van duizenden omringd. Terwijl wij als met den stroom voortzwemmen, klinkt ieder oogenblik het geroep van: Ruimte! en wie niet terstond gehoorzaamt, krijgt ruwe stooten, of geraakt ook wel eens onder den voet. Het is de stem der zakkedragers, die, nooit zeer beleefd, op de wolmarkt geheel in hun element zijn. Het gaat huis in en huis uit, en altijd op een klein drafje. Wij slaan eenen blik in een dier huizen; daar staat zak aan zak naast elkander, van boven met touwen vastgebonden. Daar naast staan de eigenaars, en leggen eene dikwijls acht dagen lange proef van geduld af, waarvoor ze wel een half jaar aflaat verdienden. Tusschen de rijen zak- | |
| |
ken door gaan de koopers, die met kannibalenwoede in de ingewanden der zakken woelen.
Gaan wij verder naar het plein, waar held blücher met toornigen blik en fladderenden mantel ons oog trekt, omgeven door tenten, die wij bij den eersten opslag voor een legerkamp zouden kunnen houden, zoo niet het kleed van het vreedzaamste aller dieren hier en daar onze oogen trof. Het gedrang en gejaag, het stooten en schreeuwen, het geratel der wagens zou ons in onze dwaling kunnen bevestigen, dat de groote veldheer zijne getrouwen in den strijd voerde. Maar hier kletteren en flikkeren geene wapenen, geene trommen en trompetten laten zich hooren, een oogopslag toont ons den onbloedigen strijd. Aan de andere zijde van den Grooten Ring stooten wij op een dergelijk legerkamp, waar wij nevens het Duitsch vrij wat Poolsch hooren.
Nadat wij alzoo een algemeen overzigt van het uitwendige voorkomen der markt hebben genomen, willen wij de innerlijke betrekkingen een weinig van naderbij beschouwen. Vooreerst merken wij de landeigenaars en hunne beambten op in al hunne verscheidenheden, gelijk de verschillende landstreken ze opleveren. Zij maken eene veel langere reeks uit, dan men naar de grootte des lands zou vermoeden. Zij, die van den oorsprong van den Oder of den Weichsel zijn gekomen, zien er geheel anders uit, dan zij, die in het zuiden aan den Oder en de Wartha wonen, en de midden-Sileziër, de grondtypus des volks, verschilt niet meer van den Zwaab, dan de beide zoo even genoemden van elkander. Bijna het vierde deel dezer menschen spreekt Poolsch, maar ook Duitsch, en het een even onzuiver als het ander. Men behoeft geen tien woorden met hen te spreken, of men heeft hen herkend. In één punt komen allen vrij wel overeen, en dat is, bij de landeigenaars hun trots op hunnen adel, en bij hunne beambten zekere gemaakte boerschheid, waarin velen waarlijk zeer uitmunten. Daar zijn natuurlijk ook uitzonderingen.
Vatten wij een oogenblik post, en laat de menigte ons voorbijtrekken. Ik sta borg, dat zelfs een nieuweling, zoo hij slechts eenige gave van opmerking bezit, de onderscheidene personen welhaast naar hunnen stand zal kunnen aanwijzen. Daar strijken met ernstige blikken, waarin men het bewustzijn hunner eigenwaarde duidelijk lezen kan, fraai uitgedoste ridders ons voorbij. Wie ze niet aan de begroei- | |
| |
de bovenlip heeft herkend, zie maar naar hunne kielen, naar het blinkende teeken der ridderschap. Mozes en levi zien er wel verscheidenen met schuinschen en veelbeteekenenden blik na, maar zij bekommeren zich daarover weinig, daar de schapen hun pels voor hen ter markt hebben gebragt, waarmede men dat volkje den mond kan stoppen. En raadt gij niet aan de breede uitspraak en het boersche voorkomen, wie zij zijn, die ginds door luide zamenspraken de markt helpen verlevendigen, ofschoon zij vastgenageld bij de zakken moeten blijven zitten, tot dat een weldadige kooper de betoovering doet eindigen? Ook eerbare huisvrouwen en knappe, aardige dochters wandelen in menigte rond; want bij vele beambten is het bijna een artikel in het huwelijkskontrakt, dat zij hunne echtgenooten van tijd tot tijd naar de wolmarkt moeten medenemen, opdat deze in de vreugde en in de droefheid harer mannen mogen deelen. Bijna echter zouden de Breslausche dames aan deze indringsters den oorlog verklaren; want er zijn vele knorrige jonge en oude mannen, die gelooven en openlijk zeggen, dat men alleen in den tijd van de wolmarkt te Breslau eene menigte mooije gezigtjes te zien krijgt. - Ziet ginds de zonen van Albion, met opgeslagene roksmouwen, hoe zij de markt doortrekken, hoe de makelaars zich aan hen vasthechten, opdat zij de provisie toch niet mogen verliezen; de eersten meest lang en schraal, met het onmiskenbare voorkomen van den koopman; de laatsten bij den eersten opslag herkend als zonen van Israël. Doch tusschen
hen zien wij ook ligtzinnige Franschen en krachtige Nederlanders. In lange reeksen komen de nog altijd met wol beladene wagens alle poorten binnen; terwijl zij hunne vracht op de markt afladen, rukken intusschen de wagens der kooplieden aan, die het gekochte schielijk, wegvoeren. Zoo is er onophoudelijke en levendige afwisseling.
Belangwekkend is het, de nationaliteit der verschillende volken hier op te merken. De Sileziër, de Oostenrijker, de Sakser vertegenwoordigen het Duitsche volk; de Pool toont zich in al zijne oorspronkelijkheid; de Engelschman is het volmaakte beeld van den koopman; de wolkooper uit Frankrijk is van top tot teen een Franschman; de Rhijnlander en Belg maken den overgang tusschen hem en den Duitscher. Voorheen zag men ook Noordamerikanen; maar sedert eenige jaren blijven zij weg. - In het bonte, woe- | |
| |
lige leven en werken mengt zich de Policie slechts weinig en bijna onbemerkt. Men moet haar den lof geven, dat zij slechts beschermt, nergens lastig wordt, en dat het haar toch gelukt ongeregeldheden te voorkomen en overal orde te bewaren.
Waar zoo vele menschen verzameld zijn, daar heeft men ook vermakelijkheden noodig. Iedere plaats heeft in dit opzigt iets eigenaardigs. De meeste herbergen in Breslau zijn een weinig sarmatisch, en volgen of overtreffen die van de hoofdsteden van Duitschland slechts in den hoogen prijs, dien zij laten betalen. Wee den vreemdeling, die zich vooraf geen kwartier heeft besteld! Hij moet zich op discretie overgeven, en zijne beurs zal het hard te verantwoorden hebben. Ten tijde van de wolmarkt is alles, wat tot de behoeften des levens kan gerekend worden, veel duurder en meestal veel slechter, dan anders. De Breslausche keuken is op zichzelve reeds niet Lucullisch, maar in deze dagen wordt zij nog homoeopathisch verdund. Grappig is het, de Oostenrijkers daarover te hooren klagen. De Sileziër schikt zich in zijn noodlot; hij is daaraan gewend. Vreemd komt het den buitenlander ook voor, als hij den waard zelven aan tafel ziet bedienen, en hij geraakt in verlegenheid, als hij hem als Kellner heeft behandeld en later hem als den heer des huizes leert kennen.
Een belangrijk tusschenspel bij den langwijligen en lastigen markthandel levert het wedrennen op. Toen dit voor de eerste maal geschiedde, was het bij de Breslauers en de overige provincialen, alsof er een wonder zou plaats hebben. In digte drommen stroomde men naar de renbaan, liet zich dringen en duwen, en was toch tevreden. Van jaar tot jaar neemt die belangstelling echter af, en er is uitzigt, dat zij welhaast tot de historische herinneringen zal behooren. Reeds gebeurt het, dat een eenige wedlooper met zichzelven den wedren moet houden. Met de tentoonstelling van dieren gaat het niet veel beter. Intusschen levert zij inderdaad dieren op van zeldzame grootte en schoonheid, en toont duidelijk den hoogen stand en de gedurige vorderingen der Silezische landhuishoudkunde.
Ook de publieke tuinen moet hij, die de wolmarkt bezoekt, leeren kennen. Kroll's wintertuin staat bovenaan, die inderdaad wijd en zijd zijn gelijke niet heeft. Het is waarlijk jammer, dat God plutus den man niet even gene- | |
| |
gen is als God jocus; het staat te vreezen, dat al de heerlijkheden weldra zullen verdwijnen. Geheel eigenaardig zijn de oude Breslauer tuinen, die, als men er in is, veel meer naar zalen gelijken, die den hemel tot zoldering hebben. Wij nemen in een van dezelve onze koffij, en kunnen ons niet begrijpen, welk verband er bestaat tusschen de vele overgegevene peperhuisjes en daarvoor ontvangene blikken teekens, waardoor een gestadig verkeer tusschen de gasten en de oppassers wordt onderhouden. Een deskundige lost ons het raadsel op. Het is eene overoude gewoonte, wier afschaffing reeds meermalen vergeefs is beproefd, dat de gasten hunne koffij en suiker zelve meëbrengen, beide afgeven, en daarvoor een blikken bewijs terug ontvangen, waarvoor zij dan regt hebben op eene portie koffij. Zij beelden zich in, dat zij op deze wijze zuiverder en beter koffij krijgen, ofschoon de gansche hoeveelheid in éénen ketel wordt geworpen, en daarmede even zoo wordt gehandeld, als wanneer de waard zelf den voorraad had geleverd. In spijt hiervan zou eenen echten Breslauer geen druppel smaken, als hij niet zijn peperhuisje hadmedegebragt. Voor de melk en het koken wordt afzonderlijk betaald.
Met den corso der Italiaansche steden kan men de openbare wandeling vergelijken, die het grootste gedeelte der stad omgeeft, en die uit de voormalige vestingwallen is ontstaan. Hier wemelt het tegen den avond van wandelaars, en vele bekenden, die elkander vruchteloos in het marktgewoel hebben gezocht, ontmoeten elkaar hier. Hoe weinig echter de Breslauers zich om uitspanningen bekommeren, blijkt duidelijk daaruit, dat op dezen geheelen uitgestrekten wandelweg maar een enkel bezocht en een onbezocht koffijhuis is, ja dat het eerste gedurende de wolmarkt meestal half ledig is. Zelfs concerten en illuminatiën kunnen de ruimte niet geheel vullen. Met den schouwburg, die elders voor eene stad uit de provincie naauwelijks groot genoeg zou zijn, gaat het niet beter. Wij willen den nieuwen, Breslau waardiger schouwburg eenen beteren tijd toewenschen. De Breslauers zijn de getrouwe typen van hunne landslieden, ijverig, maar niet gesteld op vermaken. Van alle grootere Duitsche steden heeft Augsburg in dit opzigt de meeste gelijkheid met Breslau.
Slechts een enkel woord nog over de nectarbronnen der Sileziërs. Het zijn de bierhuizen, waar deze vloeijen. Wij
| |
| |
wenden ons af van de klasse, die in een borrel het hoogste genot zoekt. Men is er meer en meer op bedacht om beter bier te brouwen, en sedert Beijeren zijn bier derwaarts zendt, doet men overal zijn best, om dit na te maken. Dit heeft aan de brouwerijen nieuwen bloei gegeven, waarvan de weldadige gevolgen zich nu reeds daarin vertoonen, dat velen, die den bijna walgelijken drank, bier genaamd, niet lustten en zich aan een borrel hielden, nu tot het betere bier terugkeeren. Gedurende de wolmarkt wordt het in verbazende hoeveelheid gedronken.
Met haastigen spoed verlaten de meeste wolverkoopers de dure stad, zoodra zij hunnen voorraad verkocht, het geld geïnd, hunne schulden betaald en het overgeblevene opgeborgen hebben. Naarmate de verkoop meer of minder gunstig is geweest, brengen zij vriendelijke of knorrige gezigten te huis.
|
|