Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 94]
| |
mag hierom zoowel, als wegens hare onpartijdigheid, als aan de waarheid getrouw opgemerkt worden.
In geen land der wereld speelde de Geestelijkheid van ouds, en niettegenstaande de vele stormen, die zij uitgestaan heeft, ja ook nu nog, eene grootere rol, en nergens geniet zij grootere achting, dan in Spanje. De Spaansche Geestelijkheid kan in drie klassen verdeeld worden: de reguliere Kloostergeestelijkheid, de hoogere en de lagere Wereldlijke Geestelijkheid. - De eerste, als de gewigtigste en magtigste, verdient, hoewel zij voor het oogenblik geheel opgeheven is, nogtans de grootste opmerkzaamheid. Onafhankelijk van alle geestelijk-wereldlijke Overheden, werd zij door een eigen Bestuur geregeerd. Elke Orde had haren Generaal, die altijd na zes jaren zijne waardigheid nederleide, en zijnen zetel beurtelings in Spanje en te Rome had. De gewone Kloosterbestuurders, die alle twee jaren verkozen werden, stonden onder het opzigt van een' Provincialen Bestuurder, Provinciaal genoemd, wiens pligt het was, de gezamenlijke kloosters van zijne Provincie ten minste eenmaal 'sjaars te bezoeken, en den Generaal der Orde een gemoedelijk naauwkeurig verslag te doen: van hem hingen de verplaatsingen van het eene klooster naar het andere af, en geschiedden ook elke reis, dat men ze voor noodig hield; maar zij mogten alleen onder kloosters van dezelfde Provincie plaats vinden: alleen dan konden Leden der Orde uit de eene Provincie naar de andere verplaatst worden, wanneer een bijzonder bevel van den Generaal de Provincialen daartoe magtigde. De Provincialen stonden onder den Generaal hunner Orde, en deze onmiddellijk onder den Paus. Elke Orde had hare eigene wetten of regels; en alleen dan kon de wereldlijke Magt de handen aan Medeleden der Orde slaan, wanneer het verlof der Kloosteroverheden hiertoe inkwam, maar hetwelk dan als eene uitstooting uit de Orde te beschouwen was. Elke familie telde ten minste éénen monnik onder hare huisvrienden; en al was er ook menigeen, die met de monniken in hun afwezen spotte en zich vrolijk maakte, zoo werd nogtans zijne gedraging eerbiedig, zoodra één hunner hem naderde. De monniken werden van velen gehaat, en toch kan men hen bij menige gelegenheid niet missen. - Jongens van veertien jaren werden als Novitiën in de Kloos- | |
[pagina 95]
| |
ters opgenomen, en reeds vroeg prentte men hun derzelver grondstellingen in. Honderden van armen vonden in de kloosters hun dagelijksch onderhoud; en hoewel deze omstandigheid, van de slechte zijde beschouwd, het nadeel had van deze lieden in hunne luiheid en in hunnen lediggang nog meer te versterken, dewijl zij nooit voor hun middagmaal bekommerd behoefden te zijn, zoo heeft toch de Regering, na het opheffen van de kloosters en het verbeurdverklaren van derzelver goederen, niets voor deze klasse gedaan, om haren toestand te verbeteren, en haar voor eene der menschheid waardige zaak te gebruiken en te vormen. Nooit waren in Spanje de dieverijen meerder, dan thans na de opheffing der kloosters; en zeker wordt menigeen meer door honger dan door hebzucht hiertoe verleid. - In de steden, zoo wel als op het land, wenschen zeker degenen, die kloostergoederen in pacht hebben, dezelve in de handen der monniken terug, omdat deze, na afgeloopen termijn, niet hardnekkig op betaling aandrongen, als het een of ander ongeluk den pachter overgekomen was, en hem buiten staat stelde, om het verschuldigde te voldoen. Doch thans is het zoo niet: de opzieners der Koningin verdrukken den armen landman, en menigeen moet zijne hut den rug toekeeren, omdat hij de hebzucht dezer inhalige Commissarissen niet bevredigen kan. De voornaamste werkzaamheid der Bedelorden bestond daarin, dat zij hare Priesters overal tot prediken uitzonden, die dan in milde giften hun onderhoud zochten. Wie geleerdheid zocht, die vond haar alleen bij monniken: al hunne vrije uren waren aan de studiën gewijd: men mogt eene Kloosterbibliotheek bezoeken op welken tijd men wilde, steeds waren verscheidene monniken hier vlijtig bezig. Ook heeft het geene Orde ten allen tijde aan mannen ontbroken, die zoo wel door hunne groote geleerdheid, als ook door ware vroomheid, der wereld ten voorbeelde dienden, en nog daartoe dienen. Te allen tijde, tot op den huidigen dag, waren verscheidene leerstoelen der Universiteiten door Ordepriesters bezet. - Andere Orden, zoo als de Scholagiërs, de Ligurianen, de Augustijnen, enz. deelden aan burgerzonen kosteloos onderrigt mede in de Godsdienst en andere met derzelver stand overeenkomstige kundigheden, zoo als in rekenen, schrijven, algemeene Geschiedenis en Aardrijkskunde; ook konden de genen, die zich aan den geleerden stand wil- | |
[pagina 96]
| |
den toewijden, Latijn en Grieksch bij hen leeren. - Eene volledige overzetting van het Nieuwe en een uittreksel uit het Oude Verbond werd, door bovengenoemde Orden, den kinderen tot onderrigt in de Godsdienst gegeven. Waren de Spaansche kloosters zonder bezittingen geweest, zij zouden zonder twijfel nu nog bestaan hebben; maar hun onmetelijke rijkdom, dien zij deels aan eigene vlijt, deels aan vrome vermakingen te danken hadden, was den Constitutionelen van den beginne af een doorn in het oog; wederzijdsche hebzucht bragt hier wederzijdsche vijandschap voort: waren de kloosters iets toegevender, en de Liberalen bescheidener in hunne eischen geweest, dan hadden beiden welligt ééne partij gevormd, en het devies: Viva la libertai y religion! zou hen onder ééne banier gehouden hebben. De monniken der Bedelorden werden Fraylio, hunne kloosters Conventos genoemd; daarentegen heetten de rijkere Mongis, en hunne kloosters Monasterios. - Daar de monniken hun haar volkomen glad schoren, en slechts eenen krans lieten, zoo onderscheidden zich de eerste door eenen breederen van de laatste. - Zoo vlijtig als de armere klasse der monniken zich met alles, wat met de waardigheid eens Priesters niet strijdig was, bezig hield, en hare kundigheden aan de wereld poogde mede te deelen, zoo karig was de rijkere hierin, de Benedictyner Orde uitgezonderd, die nog eenige Hoogescholen bezette: de oorzaak hiervan lag veelligt in haren grooten rijkdom; en bij eenige was het ook met de Orderegels strijdig, zich veel met het wereldlijke op te houden. Het eenige (??) kwaad der kloosters was, dat er van dezelve te veel, de inkomsten te groot, en zij zelve van het weldadig oogmerk hunner eerste bestemming afgeweken, en meestal reeds, gelijk het bij alle inrigtingen dezer wereld plaats heeft, ontaard waren. - Ook was het een groot misbruik, veertienjarige Novitiën aan te nemen, waarom vele ouders kinderen, reeds van de geboorte af, voor deze of gene Orde bestemden, zonder zich verder om derzelver roeping te bekommeren, hen reeds in de wieg een Ordekleed lieten dragen, en met ongeduld het bepaalde jaar afwachtten, om van hen ontslagen te worden. Daar de monniken in het algemeen zich reeds van ouds in politieke zaken gemengd, en voor zoo verre het hun eigen belang betrof, van den beginne af de grenzen verre over- | |
[pagina 97]
| |
schreden hadden, en zich van elke gelegenheid, die zich aanbood, steeds bedienden, om het Liberalisme met de zwartste kleuren af te schilderen, en van alle kansels hunnen banvloek over de Constitutionelen heenslingerden, maar ook deze niet nalieten gelijk met gelijk te vergelden; zoo is het ligt te begrijpen, van waar de wederzijdsche haat ontstond, en hoe de hatelijkheid steeds grooter werd, hoe meer men in wederzijdsche beschimpingen de maat te buitenging. Het was te voorzien, dat de eerste gelegenheid niet ongebruikt blijven zou, om die wraakzucht te voldoen, zoo als dit bij de vermoording van de monniken te Madrid, Barcelona, Saragossa en elders gebleken is. - Eenen hoop hebzuchtig gepeupel te vinden en in deszelfs ligtgeloovigheid te versterken, dit viel mannen als mendizabal en consorten juist niet moeijelijk. Men verspreidde overal, voornamelijk in de Hoofdstad, het gerucht, dat de monniken de bronnen en wellen vergiftigd hadden; een gerucht, waaraan de toen woedende cholera geloofwaardigheid scheen te geven: doch aan de andere zijde wees men het opgeruide gemeen op de deels werkelijke, deels ingebeelde schatten der kloosters, en dat, op derzelver bezit belust gemaakt, schikte zich naar alles, wat de partijmannen maar wenschten. De Overheden werden vroeg genoeg van het dreigende onheil verwittigd, maar deden niets, om het te verhinderen. Martin de san martin, toenmalig Xefi politico der Provincie Madrid, stond zelf aan het hoofd van deze woedende en bloedgierige horden, en scheen zich bij den aanblik der verpletterde Priesters te vermaken. Druipend van het bloed van zoo vele eerwaardige grijsaards, trok deze dolzinnige hoop ongehinderd door de straten der Hoofdstad, om bij het eerste klooster het beste deze moordtooneelen op nieuw te herhalen, tot dat eindelijk de Staatsminister martines de la rosa maatregelen nam, om deze gruwelen te doen ophouden, waarbij hij zelf welligt voor zijn eigen leven beangst werd. - Te Barcelona werd het nog erger: daar het wilde rot in de stad niets meer vond, om zijn moordlust aan te koelen, verbrandde en vernielde het alles, wat maar eenigzins een godsdienstig doel had: Escala Dei, na het Escurial het prachtigste, en met opzigt tot de kunst een der merkwaardigste kloosters van Spanje, gelijk ook Montalegre, werden tot den grond toe geslecht: beide behoorden aan de Karthuizers, en lagen het eerste vijf, het andere twee uren van Barce- | |
[pagina 98]
| |
lona: meer dan 35 Ordebroeders vielen hier als slagtoffers van hunnen stand. - Kort na deze gebeurtenissen werden de kloosters langzamerhand opgeheven, de Novitiën en jonge leekebroeders onder het leger gestoken; maar aan de oudere en Priesters werd een dagelijksch pensioen van 5 realen toegezegd, dat uit het kloosterfonds zou betaald worden, doch waarvan zij tot heden toe de eerste betaling nog te wachten hebben, zoodat zelfs tachtig-, ja negentigjarige grijsaards, die zestig of zeventig jaren in het klooster doorgebragt hebben, zich genoodzaakt zien, om het medelijden hunner medemenschen in te roepen, opdat zij niet van honger mogen sterven. De nonnen gaat het niet beter: men heeft haar niet eens terugbetaald, wat zij bij hare intrede in het klooster ingebragt hebben. De hoogere Wereldlijke Geestelijkheid is de beschaafdste, en overtreft in vele opzigten de monniken, hetwelk ook wel van daar komen mag, dat aan deze slechts een bepaaldelijk begrensd gebied aangewezen is, maar voor gene een ruim veld openstaat, en zij zich aan die wetenschappen kunnen toewijden, waarvoor zij neiging gevoelen. Er is geen land, waar men minder op afkomst ziet, en waar voor een' ieder, die zich door bekwaamheid aanbeveelt, de weg tot de hoogste waardigheden beter gebaand is, dan in Spanje. Wil de jeugd, die zich aan den geestelijken stand toewijdt, later aanspraak maken op hoogere geestelijke waardigheden, dan moet zij zich aan de behoorlijke studiën onderwerpen, en na de Seminariën nog de Universiteiten bezoeken, waar alleen door vlijt, niet door geld, de Doctorstitel te verkrijgen is, hetwelk menige Universiteiten van andere landen wel ten voorbeelde zou kunnen dienen: dan worden zij in het Collegiaat opgenomen, en in de Bisschoppelijke Seminariën tot Professoren aangesteld, waar zij langzamerhand tot de hoogste waardigheden geraken. - De hooge Geestelijkheid van Spanje was een bestendig vijand der monniken, en voor het grootste gedeelte constitutioneel. Zoo beschaafd de beide reeds beschrevene deelen der Spaansche Geestelijkheid zijn, zoo onbeschaafd is de lagere Geestelijkheid. Zij bestaat meest uit zonen van welvarende landlieden, die Vicarisplaatsen, of, zoo als men het in Spanje noemt, Beneficios, als familieeigendom bezitten, die door hunne zonen, of, bij ontstentenis van deze, door bloedverwanten moeten voorzien warden, om hun regt niet te ver- | |
[pagina 99]
| |
liezen. Er wordt weinig acht op derzelver roeping geslagen; ja dit punt wordt bijna geheel veronachtzaamd: een weinig Latijn en wat Moraal zijn hier genoeg, om de genoemde plaatsen te bekleeden. Eenmaal Geestelijken zijnde, leggen zij er zich zorgeloos bij neder, en behalve het getijdeboek, en somtijds eene overzetting van den Bijbel, komt er zelden een boek in hunne handen. Jagt en andere vermaken zijn hunne bezigheid; en meest bearbeiden zij eigenhandig hunne velden. Uitzonderingen zijn zeer zeldzaam: slechts weinigen zijn er, die de waarde van hunnen stand erkennen en zich geheel aan hunne edele roeping toewijden. Zij behooren grootstendeels tot de partij der Absolutisten, en zijn meest dweepers. |
|