Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1842
(1842)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Neva.(Vervolg en slot van bl. 36.)
Alleen de grachten te Petersburg, of eigenlijk de in grachten veranderde, uitgegravene en bemuurde, van sluizen en kaaijen voorziene, smalle armen der Neva, de Fontanka, Moika, het Katharina-kanaal, de Ligowka enz., hebben vaste bruggen. De meeste dier bruggen zijn door Keizerin katharina gebouwd geworden, zeer hecht van gehouwen steen opgetrokken, tamelijk nutteloos met poorten, poortdeuren en deurtjes voor voetgangers bezwaard, en alle naar één model gevormd. Men telt er ruim tachtig. Zij zijn voor de tegenwoordige drukte van het stadsverkeer veel te smal, en de gang van den door de straten snellenden drom der rijtuigen wordt bij dezelve altijd min of meer gestremd. Derhalve staan er bij deze bruggen policiewachten, om de orde te handhaven en ongelukken te verhoeden; en, terwijl men in Duitschland twee daalders boete moet betalen, wanneer men te snel over de bruggen rijdt, hebben hier paarden en koetsier van de policiedienaren stokslagen te vreezen, wanneer zij niet op vollen draf er over heen jagen, In lateren tijd zijn, bij de oude bruggen, nog vele nieuwe gevoegd, die mede een tachtigtal bedragen zullen, en van welke sommige zeer sierlijke kettingbruggen zijn. Desniettemin is in deze eilandstad de behoefte aan bruggen zeer groot, en met der tijd zullen er nog meer moeten gebouwd worden. Met name is de bruggengemeenschap over de groote en breede rivierarmen nog niet in den gewenschten toestand van volkomenheid. De beide gewigtigste deelen der stad, bij voorbeeld, te weten het Basilius-eiland en de Groote Zijde, | |
[pagina 74]
| |
zijn slechts door eenen eenigen droogen weg, de Izaksbrug, met elkander verbonden; even zoo, door slechts ééne brug (Trozkoi-most), de Admiraliteitsdeelen en de Petersburger zijde. Het Basilius-eiland en de Petersburger Zijde verbindt de Tutschkoi-brug; en de Wiborgsche zijde, met de Groote en met de Petersburger zijde, de Wossnesenskische en de Hospitaal-bruggen. Al deze vijf groote bruggen en nog vier kleinere, ter verbinding van het Apothekers-eiland, het Steen-eiland, Jelagin en Krestowsky, zijn slechts houten, op pontons liggende rijwegen. Tot nog toe heeft men de geweldige hoeveelheden ijs, die uit het meer Ladoga afkomen, als ook de ontzettende kosten en zwarigheden, welke het bouwen van vaste bruggen over zoo breed en diep eenen stroom verzellen, te zeer geschuwd, om zich aan het bouwen van blijvende, steenen bruggen te wagen, ofschoon men reeds sedert dertig jaren over het aanleggen van zulk eene brug gesproken heeft, en plaats, plan, inrigting en kosten jaar op jaar weder in overweging neemt. Somwijlen gebeurt het, dat stormen het ijs in de golf van Kroonstad opligten en breken of verschuiven, op een tijdstip wanneer het Neva-ijs zich reeds min of meer van de oevers losgemaakt heeft, doch nog zoo sterk is, dat geene openingen den zamenhang van deszelfs deelen verbroken hebben. Alsdan, zegt men, trekt en schuift menigmaal de geheele korst van het Neva-ijs in massa het ijs van den zeeboezem achterna, en hoogstwaarschijnlijk zou dan geen brug ter wereld sterk genoeg zijn, om dezen aandrang te weêrstaan. Zeker zouden hiertegen ook weder behoedmiddelen uit te denken zijn, bij voorbeeld het scheiden der ijskorst, door midden in dezelve eene strook open te houden enz.; maar ook de weeke grond, waarop Petersburg gebouwd is, en in welken men moeijelijk vaste rustpunten voor genoegzaam zware brugpijlers zou vinden, gelijk ook de moerassige veenbodem, waaruit de eilanden bestaan, en die bezwaarlijk den vereischten steun aan de brugvleugels zou leveren, vormen ongemeene zwarigheden, die evenwel met der tijd voorzeker te boven gekomen zullen worden. De negen schipbruggen te Petersburg zijn alle zoodanig ingerigt, dat zij snel afgebroken en in weinig uren weder gelegd kunnen worden. Zij bestaan uit twee of drie groote stukken, en sommige hebben nog een afzonderlijk klein lid van twee pontons met den over dezelve gelegden bruggeweg, | |
[pagina 75]
| |
om op zekere tijden de schepen te kunnen doorlaten. Den geheelen zomer door blijven deze bruggen liggen, de schuiten met lange kabels aan ankers gehecht en ook nog aan in den grond geheide palen bevestigd; doch zoodra in den herfst de rivier te veel ijs begint af te voeren, worden zij uit elkander genomen. Elke brug heeft haren kommandant, die een paar honderd arbeidslieden tot zijne hulp onder zich heeft. De stukken worden vaneengescheiden, en, door den stroom voortgestuwd, leggen zij zich aan den oever in de haven. In den tusschentijd wordt de gemeenschap tusschen de eilanden alleen met schuiten onderhouden. Zoodra het ijs der Neva vastzit, worden de bruggen weder zamengevoegd en in orde gebragt; want daar de Neva gewoonlijk eene zeer ruwe en ongemakkelijke ijsvlakte heeft, zoo zoekt ook gedurende den winter alles gaarne de bruggen, en doet dit vooral, wanneer, tegen het eind van het koude saizoen, het ijs onveilig begint te worden. Evenwel vormen zich ook, nevens de houten bruggen, over de woestijn van het rivier-ijs, menigvuldige paden en wegen, die zich in alle rigtingen kruisen. In het voorjaar rijdt en gaat alles nog zoo lang mogelijk over de bruggen, tot dat het geschut der vesting het oogenblik van het losgaan der rivier verkondigt, en de bruggenkommandanten met hunne behendige manschap dezelve doen verdwijnen. Ten einde de pontons zich gemakkelijk en zonder gevaar in de rivier mogten kunnen bewegen, heeft men reeds verscheidene dagen te voren het water onder de bruggen van ijs vrijgehouden. Zoodra het afkomend ijs voorbij is, worden de bruggen weder opgeslagen; doch elk schotsenkorps, hetwelk op het eerste volgt, doet ze op nieuw verdwijnen. Het verlangen der onderscheidene stadswijken naar eene gemakkelijke en veilige gemeenschap is zoo groot, dat men elk oogenblik, waarin de ijsgang ophoudt, terstond waarneemt; en ofschoon het leggen der Izaks-brug, bij voorbeeld, aan arbeidsloon enz. telkens verscheidene honderd roebels kost, zoo heeft zich echter reeds het geval opgedaan, dat zij in éénen dag twee-, ja driemaal afgebroken en weder opgeslagen is, en in één voorjaar moet zij zelfs drieentwintigmaal uit elkander genomen en weder ineengevoegd zijn. De behendigheid en stoutheid der werklieden bij deze verrigtingen, de ijver en werkzaamheid der brugkommandan- | |
[pagina 76]
| |
ten, de van nabij dreigende ijsschotsen, de bruggen zelve bij het afdrijven op de rivier, en allerlei kleine daarbij gebeurende voorvallen, leveren een hoogst belangrijk schouwspel. Nogtans heeft hierbij somwijlen ook wel iets menschelijks plaats. Zoo geraakte in het voorjaar van 1836 de Izaksbrug, de gewigtigste van alle, onverwacht op strand. Sommigen zeiden, dat gedurende den nacht de wind onverwacht oost geloopen was, en het zoo hevig gestormd had, dat het Neva-water daardoor in zee gejaagd en dus de noodige diepte verloren gegaan was. Anderen meenden, dat de brugkommandant door de pachters der schuitenvoerders omgekocht was, om opzettelijk de brug te doen stranden, opdat het schuitenveer hun des te meer mogt opbrengen. Wat hiervan zij, de brug bleef acht dagen lang op strand zitten, de schuitenpachters wonnen ontzettend veel gelds, en de kommandant was langen tijd in gevaar van proces en arrest, tot dat er op eenmaal van den Policieminister een beslissend bevel kwam. Nu zag men plotseling driehonderd man tot aan den hals toe in het water, palen, boomen, breekijzers werden aan de pontons gezet, en krakend en krassend, buigend en brekend werd de brug met een hoerah uit het moeras geheven, en zweefde over het vlak der rivier naar hare oude ligplaats terug. Men kan denken, dat op deze wijs aan de stad Petersburg hare houten bruggen niet goedkoop te staan komen. Het gedurig in en uit elkander nemen doet de naden gapen; het pas gevelde hout, hetwelk tot den bouw der brug genomen wordt, draagt reeds van den beginne de kiem van een snel bederf in zich; het onophoudelijke jagen der rijtuigen slijt de bevloering zoo geweldig af, dat zij aanhoudend met eene dikke laag houtsplinters overdekt is, en dus heeft de Izaksbrug alleen, gedurende den korten tijd dat zij bestaan heeft, misschien reeds meer gekost, dan, bij voorbeeld, de massive Dresdensche brug in de meer dan driehonderd jaren van haar aanwezen. Daar natuurlijk de onderscheidene deelen der stad, gedurende den tijd, dat zich de armen der rivier zonder bruggen of ander middel van overtogt bevinden, in geenen zeer behagelijken toestand geraken, (het groote, zoo innig verbondene geheel der stad scheidt zich alsdan eigenlijk in even zoo vele afzonderlijke stedekens, als er eilanden zijn; bloedverwanten vernemen dagen lang niets van hunne aan | |
[pagina 77]
| |
de overzijde der rivier wonende verwanten; de regeringsbeambten, die uit het middelpunt geene bevelen ontvangen kunnen, moeten op eigen gezag en verantwoordelijkheid handelen; de handelshuizen kunnen elkander onderling geene berigten mededeelen; de onderwijzers komen niet op de scholen; de Iswoschtschiks of voerlieden kunnen slechts in eene beperkte ruimte rondrijden; de gezelschappen in de afgelegene eilanden zijn schaars bezocht; kortom elk smacht naar verlossing) - zoo zoekt men dan ook zoo wel in den herfst de nog door hare jongheid als in de lente de reeds van ouderdom zwakke ijskorst op alle mogelijke wijzen te versterken en te benuttigen. Naauwelijks staat het rivierijs, of er worden, in onderscheidene rigtingen, over dien nog doorbuigenden watervloer stroowegen gelegd, en in het voorjaar maakt men kleine van planken getimmerde paden over de verweerde schotsen, of legt ook alleen losse planken nevens elkander, om het gevaar van het doorzinken te verminderen. Eerst wanneer alles onveilig geworden is, wordt de overgang ook over die bruggen-surrogaten verboden. Alsdan staan overal aan den waterkant policie-soldaten, om te beletten, dat iemand zich op de rivier wage. Desniettemin, daar somtijds de berigten, die naar de overzijde gebragt moeten worden, van groot gewigt zijn, en het beloofde loon daarom aanmerkelijk is, ziet men menigen behendigen Muschik, tot groote verlustiging van het publiek, trots policie en ijsgang, den overtogt ondernemen; en niet zelden gelukt het hun, om, met eene plank gewapend, welke zij van de eene drijvende schots op de andere werpen, het levensgevaar op den stroom en den stok van den aan den oever op hen wachtenden gendarme te ontgaan. Overigens verslinden op deze wijs de onderscheidene takken der Neva jaarlijks hun bepaald aantal slagtoffers, en het is als waarschijnlijk aan te nemen, dat bij geene stad zoo veel menschen in het water omkomen, als bij Petersburg. De gedachte, dat ook deze schoone, jeugdige stad, met al hare grootsche bouwwerken, eenen misschien kort op handen zijnde ondergang gewijd is, is verschrikkelijk. Er zijn vele steden, voor welke eene gedeeltelijke vernieling als eene weldaad te beschouwen zou zijn; maar in het overal nieuwe en vrolijke Petersburg is alle vernieling door natuur- of menschen-geweld slechts te beklagen, en evenwel wordt het aanhoudend door zoo verderfelijke krachten bedreigd, | |
[pagina 78]
| |
dat men wel zeggen mag, dat het op eenen gevaarlijker bodem staat dan misschien eenige stad ter wereld. De Finsche golf strekt zich, in hare grootste lengte, van Petersburg regtstreeks naar het westen, uit welk punt de hevigste stormen waaijen. Deze drijven alzoo natuurlijk de gansche watermagt der zee op de stad aan. Ware nu in hare nabijheid de zeeboezem wijd, en breidde hij zich ter wederzijde breed uit, zoo zou zij er nog, vergelijkenderwijs, misschien weinig van ondervinden. Ongelukkig echter loopt de golf van Finland naar den kant van Petersburg, hetwelk aan hare uiterste spits gelegen is, gedurig naauwer toe, zoodat eindelijk haar water als in een' engen zak, den Kroonstadschen boezem, gevangen en opeengedrongen wordt. Daarbij komt nog, dat de Neva juist hier, van het oosten naar het westen stroomende, zich in zee stort, en hare wateren aan de van het westen komende zeebaren regtstreeks te gemoet werpt. De eilanden van den Neva-Delta, op welke Petersburgs paleizen hunnen grondslag hebben, zijn uiterst laag en effen. Met hunne zeewaarts gekeerde onbewoonde einden verliezen zij zich allengskens tot op en onder den waterspiegel, en zelfs de afgelegenste en hoogste, meest met huizen opgevulde deelen der stad liggen slechts 12 tot 14 voet boven het gewone peil der zee. Vijftien voet rijzing van het water is dus genoeg om geheel Petersburg te doen onderloopen, en steeg het tot 30 of 40 voet, dan verdronk geheel de stad. De inwoners zweven dus aanhoudend tusschen leven en dood, en zijn geene vierentwintig uren zeker, dat zij niet alle vijfmaal honderdduizend te gelijk in het kille watergraf verzwolgen zullen worden. Hiertoe is niets anders noodig, dan dat eens in het voorjaar een geweldige westewind juist met den hoogsten waterstand en den ijsgang zamenloope. Alsdan zouden de groote massa's van het zeeijs landwaarts indringen, en de rivier met hare schotsen hun te gemoet stroomen. De reuzenworsteling dezer natuurkrachten zou al de kasteelen en bevestigingen der wonderstad ligtelijk met den grond gelijk maken, en zoude zij met al hare bedelaars en Vorsten in de golven omkomen, gelijk pharao met zijne benden in de Roode Zee. Bijna durft men er niet eens zoo ligtvaardig over spreken; want het gevaar dreigt van te nabij, en menigen Petersburger klopt bij de bloote gedachte daaraan het hart. Hunne eenige | |
[pagina 79]
| |
hoop grondt zich daarop, dat de drie omstandigheden, welke tot bewerking van hunnen alsdan onvermijdelijken ondergang vereischt worden, ijsgang namelijk, hoog water en westewind, niet alle op eenmaal in hetzelfde tijdstip zullen zamenloopen. Gelukkigerwijs zijn er 64 windstreken in de kompasroos, en wanneer het hoog water is, zal, denkt men, juist niet een eigenzinnige westewind aan hetzelve den uitgang stoppen; een wegbanende oost- of zuidewind zal aan het overtollige nog wel ter regter tijd eene gemakkelijke afstrooming verschaffen, en zelfs al blies, bij hoog water, de wind uit het westen, zoo zou dan waarschijnlijk het ijs zich wel een tijdlang houden, tot dat de wind naar het noorden omliep. Met dat al is het ontegenzeggelijk, dat in het voorjaar menigmaal aanhoudende westewinden heerschen, en dat er niet zelden op de Neva en in de Finsche golf eene opbreking van het ijs plaats heeft, waarbij de schotsen nog sterk genoeg zijn om de uiterste bezorgdheid te wekken. Hadden de vroegere Finsche bewoners van den Neva-Delta slechts waarnemingen gemaakt en aangeteekend, zoo zou de waarschijnlijkheidsrekening wel leeren, hoe vele malen in een tiental, laat het zijn in een honderdtal eeuwen, al die omstandigheden in een en hetzelfde tijdstip moeten zamenkomen. Kortom, wij hebben ons niet te verwonderen, wanneer wij den eenen of anderen dag uit de nieuwspapieren vernemen, dat Petersburg, hetwelk als eene schitterende ster uit de Finsche moerassen is opgegaan, even plotseling, als een dwaallicht, daarin is uitgebluscht. God behoede het! Menschenhoede is hier geheel en al krachteloos. Hoe weinig aan het ondernemende Rusland ook onmogelijk schijnt, zoo kan het er toch niet aan denken, vader Oceaan binnen dijken te besluiten, of aan de Riviergoden andere wegen te willen banenGa naar voetnoot(*); en ofschoon er zeker hier en daar van afleidingskanalen en van schutdammen gesproken is, zoo heeft men echter, het vruchtelooze van zulk eenen arbeid wel inziende, nog niets van dien aard ondernomen, en Petersburg ligt volkomen open en weerloos, prijs gegeven aan den | |
[pagina 80]
| |
grilligen moedwil der golven. Daar de stad elk oogenblik het vernielende water verwachten kan, even als elke andere stad het verterende vuur, (in verscheidene stadswijken zijn de overstroomingen zoo menigvuldig en komen zoo onverhoeds, dat men dikwijls, wanneer men des avonds uit een gezelschap terug wil keeren, indien middelerwijl de wind is omgeloopen, de straten onder water vindt en niet naar huis kan komen) zoo zijn er te Petersburg schikkingen gemaakt, om de inwoners snel van het gevaar, dat hen bedreigt, te onderrigten, ten einde ieder al wat mogelijk is doen kunne, om zich en de zijnen te redden. Wanneer, bij aanhoudenden westewind, het zeewater in de Neva dringt, en de uiterste punten der eilanden onder water geraken, zoo wordt op de Admiraliteit een kanonschot gelost en van alle torens de watervlaggen uitgestoken, ten teeken dat de stad door de Nereïden in staat van beleg gesteld is. Dit kanonschot wordt, zoo lang deze toestand duurt, alle uren herhaald. Rijst het water hooger, en overdekt het de benedendeelen der eilanden, alsdan volgen de seinschoten van het alarmkanon elkander alle vierendeel uurs. Stijgt het nog hooger, en sluipt het in de stad zelve, dan buldert het geschut alle vijf minuten, en roept eindelijk, wanneer het water nog verder gaat, met elke minuut herhaalden noodklank, de hulp van schuiten en schepen in. De nood en ellende, welke eene overstrooming te Petersburg veroorzaakt en na zich sleept, is onbeschrijfelijk. Ieders mond is nog vol van de treurtooneelen en het lijden, hetwelk de groote watersnood van den 17 November 1824 te weeg gebragt heeft.Ga naar voetnoot(*) Hij was de zwaarste, welke de stad nog beleefd had. Het kwam zeer bedaard en schijnbaar gevaarloos aanvloeijen, gelijk zulks bij alle Petersburger overstroomingen, daar hier geene dijkbreuken gebeuren kunnen, het geval is, en vele lieden, die, in afgelegenen stadswijken, het alarmkanon niet gehoord hadden, verwonderden zich, zonder nog veel kwaads te vermoeden, over het heldere water, hetwelk zij in de straten zagen blinken. Duizenden lieten zich door hetzelve in hunne bezigheden niet storen, maar reden of gingen er frisch door henen, en honderden hebben dit gebrek aan ergdenkendheid met den | |
[pagina 81]
| |
dood bekocht. Door eenen hevigen westewind voortgezweept, rees het water gedurig sterker, en schoot eindelijk pijlsnel door de straten, hief alle equipaadjen en ander rijtuig, die het op zijnen weg vond, op, stortte zich door de vensters in alle kelders, kluizen en benedenverdiepingen der woningen, en brak in geweldige stroomen uit de openingen der groote riolen naar boven. Den grootsten nood leden Basilius-eiland en de Petersburger zijde, op welk laatste eiland vele geringe lieden in niet zeer hechte huizen wonen. Vele dier houten woningen werden door het water zacht en onbeschadigd opgetild, en dreven met derzelver bewoners in de straten rond. De rijtuigen, van welke koetsiers en passagiers hier en daar de eerste de beste door het water nog niet bereikte hoogten beklommen hadden, en voor welke de paarden, die zich in derzelver tuig niet vrij bewegen konden, meestal ellendig om het leven kwamen, verzamelden zich bij dozijnen op de boerenwerven. Al de boomen der stadspleinen zaten zoo vol menschen als anders van musschen. Het water steeg tegen den avond zoo hoog en de wind werd zoo sterk, dat men alle oogenblikken vreesde, dat de oorlogschepen zich losrukken en in de huizenrijen zouden inbreken. Het ongeluk had des te verderfelijker uitwerkselen, daar niemand het voor zoo erg gehouden had, vermits het water, zonder bruisen of woeden, als op wollen sokken de stad bekropen had. Het noodlottigst waren deszelfs aanvankelijk onzigtbare werkingen, als ook de daaruit naderhand voortkomende gevolgen. Zeer vele huizen storteden eerst den volgenden dag in, toen de wateren reeds weder binnen derzelver bed teruggekeerd waren, even gelijk oude zwakkelijke zieken, die na het doorstaan des aanvals bezwijken. Uit de meeste gebouwen was de vochtigheid, welke zij ingezogen hadden, niet weder te verbannen. De bewoners zegen op het krankbed, en moorddadige ziekten heerschten nog weken lang in onderscheidene deelen der stad. De nacht vooral was schrikkelijk, daar het water tot den avond toe nog altijd bleef rijzen, en er, bij de vreeselijke donkerheid, ingeval het aanhoudend steeg, geen uitweg van redding over scheen te zijn. Duizenden van huisgezinnen, welker leden in onderscheidene deelen der stad verstrooid waren, bragten dien nacht in de grootste bezorgdheid en onder de vurigste angstgebeden door. De | |
[pagina 82]
| |
schriktooneelen onder het halve millioen der Petersburger bevolking zijn in dezen nacht ontzettend, maar sommige ook kluchtig geweest. Nog tegenwoordig is eene menigte van deels grappige, deels treurige anecdoten omtrent dezen zoo schrikkelijken dag te Petersburg in omloop. Een tuinman verhaalde mij, hoe hij, op eenen boom aan het snoeijen zijnde, het snelle rijzen van het water niet terstond bemerkt had, en vervolgens gedwongen was geweest, tot lijfsbehoud, op het dak van een klein tuinhuis te klimmen. Op hetzelve had zich echter ook allengskens zoo groot een aantal rotten en muizen verzameld, dat hij in ernst beducht geweest was, door deze dieren, wanneer de honger hen zou geprangd hebben, gebeten te worden. Desgelijks vertelde mij een koopman, hoe hij, uit het venster zijner tweede verdieping kijkende, zag, dat drie, op het afgebroken stuk van een' bruggevloer gevlugte menschen, naar zijn huis dreven en aan de vensters zijner eerste verdieping strandden. Daar zij in hunnen angst, om redding smeekende, de handen naar hem uitstrekten, had hij snel een touw naar beneden geworpen, en, met hulp van zijnen bediende, den een' na den anderen opgeheschen. De eerste, dien zij optrokken, was een sidderende Jood, de tweede een langbaardige Grieksch-Christelijke Rus, en de derde een kaalkoppige Mahomedaansche Tartaar. Hij, de Protestant, had deze allen vervolgens, nadat zij hunne onderscheidene door en door natte nationale kleederen hadden afgelegd, in zijne Fransche fracs en fijn Londensch linnen gestoken, en hierop met hen, zijne dankbare vrienden, een regt Christelijk en verkwikkend avondeten genuttigd. Men wil, dat aan bedorven waren, vernielde huizen, verbrijzelde meubelen, uitgespoelde bestrating, ingestorte trottoirs enz., deze watersnood de stad meer dan honderd millioenen, en aan middellijk of onmiddellijk door denzelven omgekomene menschen verscheidene duizenden verloren heeft. In al de straten heeft men de hoogte van den vloed door eene aan de huizen getrokken streep, met bijvoeging van den datum, doen aanteekenen. Elke duim, dien men deze strepen hooger zou hebben moeten zetten, zou de stad een paar millioenen meer gekost en een honderdtal huisgezinnen meer in rouw gedompeld hebben. Het Neva-water behoort tot de zuiverste en onvermengdste rivierwateren, die er zijn. Het is aan den mond van den | |
[pagina 83]
| |
stroom nog even helder als aan deszelfs oorsprong. Men weet echter, dat deszelfs gebruik in den beginne (even als dat van het veel minder reine Maas-water) eigenaardige werkingen oefent; waarom dan ook pas aangekomenen het niet anders drinken, dan vermengd met wijn of rum. Doch spoedig gewent men er zich aan, en erkent het dan voor eenen zoo heerlijken drank, dat men daaraan boven alle ander water de voorkeur geeft. De Petersburgers wenschen zich steeds, wanneer zij van lange reizen terugkomen, geluk, dat zij weder Neva-water drinken kunnen; en hoe menigmaal mag niet wel reeds een aldus in den kring der zijnen wederkeerende verwelkomd geworden zijn, gelijk ik het eenmaal door eenen geïmproviseerden redenaar doen zag, met eenen beker Neva-water in de hand. Keizer alexander liet, gelijk men mij verzekerd heeft, op zijne reizen gewoonlijk het Neva-water, op flesschen bewaard, medevoeren. Tot het zetten van thee en koffij leent het zich voortreffelijk, en met gerstensap aangezet, als bier, gaat het door geheel het rijk. Tot wasschen is het mede overheerlijk geschikt, en de hier wonende Engelschen zijn onuitputtelijk in deszelfs lof, van wege de goede eigenschappen, welke het aan hun linnen bijzet. Behalve het groote, door de natuur gebouwde aquaduct der Neva, heeft echter ook de stad niet een eenig waterwerk, geene bruikbare bron, ja zelfs geenen put, niet eens buizen om het Neva-water naar de huizen te leiden, en menige stadswijk zou zeker met blijdschap eenen geheelen, haar niet zeer gelegen Neva-arm voor een paar putten verruilen willen, welke haar nader ter hand waren. De bronnen, die op het gebied der stad opwellen, leveren een niet drinkbaar water en zijn zoogenaamde tschornije rütschki (zwartbeken), en even zoo is al het water, hetwelk men door het graven van putten zou kunnen erlangen, niets anders dan Neva-water, hetwelk door het veen des bovengronds heenzijpelt en daardoor geelachtig gekleurd wordt. Al het water, hetwelk de stad noodig heeft, moet derhalve uit de Neva geschept worden. Hiertoe is er in elke huishouding een watervat, hetwelk door een opzettelijk daartoe aangenomen waterputter bediend wordt. Hij en zijn klein voertuig met een paard hebben gewoonlijk den geheelen dag door genoeg te doen met water aan te voeren. De armen zenden eenigen hunner eenvoudiglijk naar den oever der | |
[pagina 84]
| |
Neva, waar zij, met emmers, die aan lange stokken gehecht zijn, het water, zoo ver zij van den oever reiken kunnen, tot hun gebruik scheppen: Ten dienste der meer gegoeden zijn er kleine huisjes, waar het water uit de rivier wordt opgepompt. Evenwel is men in het voorjaar, wanneer, tijdens het smelten der sneeuw, uit alle straten beken van morsig water in de Neva loopen, bij de meeste huishouders in geene geringe verlegenheid, vermits de zuigbuizen dier pompen te nabij aan den oever liggen, en alsdan juist niet het zuiverste water opbrengen. Des winters worden vele schepgaten in het ijs der rivier gehakt, en in derzelver nabijheid ook troggen, tot het drenken der paarden, uit ijs vervaardigd. De waterscheppers, met hun eenspannig voertuig en hunne druipende en spattende vaten, behooren derhalve tot de vaste straatfiguren van Petersburg. Aanhoudend ziet men hen, in lange treinen, aan de schepplaatsen post vatten. Zoo kan men dan ook begrijpen, dat er te Petersburg nog veel te doen blijft, om de stedelijke inrigting te vervolkomenen, en voorzeker kon, door het daarstellen van eenig waterwerk, hetwelk de geheele stad op eene betere wijs van deze eerste levensbenoodigdheid voorzag, een Keizer zich te haren opzigte allerverdienstelijkst maken. Het wasschen is in de Duitsche steden een werk, hetwelk niet dan in het binnenste der huizen of op derzelver opene plaatsen geschiedt, en men ziet hoogstens alleen nog op eenig idyllisch schilderstuk vrouwen, onmiddellijk aan de rivier, in de vrije natuur, met wasschen bezig. In Rusland daarentegen kent men bijna geen ander wasschen, dan hetgeen aan de rivier plaats heeft, en zelfs in de residentie komen overal de vrouwen, gelijk eertijds de Pheacische Prinses nausikaä met haar gevolg en hare fraaije lijnwaadweefsels, naar de woning der Nimfen gereden, om van dezelve nieuwen glans en nieuwe frischheid ten geschenke te erlangen. Op alle grachten der stad en aan de oevers van al de armen der rivier zijn hiertoe opzettelijk ingerigte vlotten gebouwd. Midden in deze vlotten zijn openingen, waarin zij het linnen werpen, en rondom loopen gangen van gemeenschap. De geheele waschverrigting bestaat eeniglijk daarin, dat zij het linnengoed aanhoudend nat maken en met een glad stuk hout weder uitkloppen. Deze wijs van wasschen ontmoet men bij alle Slavische volken, van Petersburg tot Macedonië. Zelfs des winters, wanneer zij de openingen der vlotten vrij van | |
[pagina 85]
| |
ijs houden, hebben deze tegen de koude geharde vrouwen geene andere waschmanier, en bemerkt men niet, dat eenige graad van koude haar hare werkzaamheid doet staken. Onophoudelijk met haren arbeid bezig, en hoezeer van top tot teen met ijs overkorst, komt het haar zelfs niet in den zin, eene enkele zucht of klagt over de strengheid van het jaargetijde te doen hooren. Echter vergenoegen niet al de zoo weelderige Petersburgers zich met deze niet zeer verfijnde waschwijze. Ja zelfs drijft menigeen de keurigheid in dezen zooverre, van te beweren, dat in geheel Petersburg geene vrouw in staat is een hemd wit te wasschen; waarom zij dan ook hun vuil linnen alle veertien dagen regelmatig naar Londen zenden, ten einde van daar elken zaturdag het noodige, zorgvuldig gereinigd en gebleekt, terug te bekomen. Nog meer, dan de van waschvrouwen wemelende vlotten, trekken de aandacht der vreemdelingen, op de grachten en riviertakken, de daarop drijvende vischkramen, of zoogenaamde Ssadoks. Alles, wat het vangen, bewaren en verkoopen van visch betreft, is bij de Russen, die zich op dit vak uitmuntend verstaan, voorbeeldig ingerigt, en met name zijn dit deze overal door Petersburg verspreide Ssadoks. Het zijn zeer aardige, fraai geschilderde en sierlijk gevormde houten huisjes, bijna gelijk aan de Hamburgsche koepeltjes langs de Elbe en Alster. Zij drijven op vlotten, liggen bij den oever voor anker, en hebben met den wal gemeenschap door middel eener brug. Inwendig hebben zij eene ruimte, waar de gezouten en gerookte visch opgehangen is, op de wijs der hammen en worsten in de huizen van het Westfaalsche landvolk. Midden tusschen dien visch ziet men, als beschermers der inrigting, een paar groote heiligenbeelden, met brandende lampen voor dezelve, even als ware het huisje de tempel der stroomgodin, waarin de visschen als offeranden voor haar opgehangen waren. Behalve zouten en rooken, hebben de Russen nog eene wijs om den visch te bewaren, welke wij niet kennen - te weten het laten bevriezen. Ten gevolge hiervan staan er des winters groote bakken, als onze meelbakken, ten toon, gevuld met stijf bevroren visch, met nawaggen, Archangelsche haringen, de zoo lekkere Ierschtschis uit het meer Ladoga, enz. Ter wederzijde der beschrevene ruimte ziet men een paar nette vertrekjes voor het volk van den Ssadok, en een derde voor de gasten, die hier gaarne versche kaviaar komen eten. Achter | |
[pagina 86]
| |
het huisje, onder water, zijn de groote vischkaren voor den levenden visch, van welken steeds een ongemeene overvloed voorhanden is, daar de Russen met opzigt tot visch groote lekkerbekken zijn en ze liefst bijna nog levend in den ketel doen. Met levenden visch wordt verregaande weelde gedreven, en vindt men hier, in de bewaarplaatsen op de Neva bij voorbeeld, ook eene menigte vischsoorten uit de Wolga, die met ontzettende kosten herwaarts gebragt worden. De Sterlets, die dood voor 30 à 40 roebels te krijgen zijn, kosten levend Van 100 tot 300 roebels, en vinden desniettemin koopers, welke er trotsch op zijn, dezelve kort vóór het eten nog levend aan hunne gasten te kunnen vertoonen. De Neva is midden in de stad een werst (een kwartier uurs) breed, en, de groote krommingen medegerekend, ruim drie Duitsche mijlen lang. Men kan zich dus verbeelden, welk eene woeste vertooning des winters hare oppervlakte, bij zoo onregelmatig bevriezen, als hier gewoonlijk plaats heeft, moet opleveren. Alsdan kan men hier, bij nacht, midden in de stad togten doen, op welke men zich even verlaten zou wanen, als op de eenzaamste meren van Finland. De kaarsen in de huizen schemeren slechts uit de verte, maneschijn en noorderlicht moeten u den weg wijzen, en uwe rigting moet gij naar de sterren nemen. In welk een' kwaden naam dan ook des winters deze nachttogten op het ijs staan - diefstal toch en moord gebeuren hier het menigvuldigst - en hoe gaarne men dezelve vermijdt, laat zich ligt begrijpen. In den zomer verandert alles, wanneer scheepstogtjes op de Neva een der aangenaamste en meest geliefkoosde stadvermaken zijn. De heerlijke stroom, welks oppervlakte in den winter als 't ware verbleekt, omgeeft dan de schoonste deelen der stad met den naam van schitterend zilver. De nachten zijn warm en bijzonder helder, en de Petersburgers, die met prachtige sledevaarten minder ophebben dan wij, omdat de slede bij hen meer een voorwerp van levensbehoefte dan van weelde is, gelijk bij ons, geven zich alsdan met des te meer wellust aan het vermaak van het gondelvaren over, daar hetzelve hun slechts gedurende eenen korten tijd gegund is. In de zoo schoone en warme maanden Junij en Julij zijn de Neva-armen dag en nacht met roeijende en zeilende grootere en kleinere schepen en gondels bezaaid, die onophoudelijk aan oog en oor de bekoorlijkste | |
[pagina 87]
| |
voorwerpen leveren; ja alles, wat Venetië met deszelfs kanalen en derzelver gondels tooverachtigs hebben mag, is van geene beduidenis, vergeleken met de schilderachtige levendigheid, die zich hier in het alsdan zoo verkwikkelijk warme noorden ontwikkelt. Men verbeelde zich eenen dampkring, van de streelendste zephyrs doorsuisd, zoel en mild, zonder dat de pijlen van den Zonnegod lastig vallen; eenen nacht, als door tooverglans verlicht, in welken niets zich verbergt, niets sluimert, noch de kweelende vogels, noch de bedrijvige menschen, noch de overal zigtbare planten, wier kleuren niet verbleeken, kortom een' nacht met al de bekoorlijkheden der nachten en toch met al de gerijfelijkheden der dagen, even alsof de heldere frissche dag zich den prachtigen mantel van den nacht om de schouderen gehangen had; eenen stroom, die zich nu eens, al dartelende, in eene menigte armen verdeelt, en dan weder, in uitgestrekten waterplas vereenigd, zacht, helder en majestueus daarhenen stroomt; hierbij eenen archipel van eilanden, welker eene helft met prachtige paleizen bezaaid is, terwijl de andere zich versiert met wonderliefelijke tuinen, smaakvolle koepels en weelderige hermitaadjes; dan, kort voor de stadspoorten, de wijde zee, waarin de zes monden der rivier hunne stroomkruik uitstorten. Dit alles verbeelde men zich nu verlevendigd door duizende gondels en scheepjes; zeilkundige Engelschen, trotsch op hunne meerderheid in het besturen hunner sierlijke barken, die al wat rondom hen zweeft voorbijstreven; Duitsche burgers met hunne gezinnen, zich aan dit nachtvermaak overgevende, om de zorgen van den dag te vergeten; Ruslands volk, hetwelk zijne welluidende nationale liederen over de watervlakte trillen laat; de rijken en voornamen des lands, omstuwd van hunne lijfeigenen, die het tooverachtige horenmuzijk doen weêrgalmen; matrozen en scheepsvolk aller zeevarende natiën, zich verbazende over het wonder dezer glansrijke nachten. Dit alles stelle men zich levendig voor den geest, of ook neme men plaats in eene der fraaije booten, omvare eilanden en eilandjes, en men zal moeten erkennen, dat er vruchteloos op den aardbol eene andere stad gezocht zou worden, die iets zou kunnen verschaffen, hetgeen de vergelijking zou kunnen doorstaan met het bekoorlijke van deze zomernachtvaarten op de Neva te Petersburg. |
|